e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q278p plaats=Welkenraedt

Overzicht

Gevonden: 1023
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slot slot: šlǫt (Welkenraedt  [(meervoud: šlǫtǝr)]  ) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
smid smid: šmęt (Welkenraedt) In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.] II-11
smidsgereedschap getuig: gǝtyx (Welkenraedt) De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.] II-11
snee brood snee brood: snè broewet (Welkenraedt) een snede brood [ZND 06 (1924)] III-2-3
sneeuwen sneeuwen: snieje (Welkenraedt, ... ), snée (Welkenraedt, ... ), šnejə (Welkenraedt, ... ) sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: chnie (Welkenraedt, ... ), sjnîê (Welkenraedt), snie (Welkenraedt, ... ), šni‧ə (Welkenraedt, ... ) sneeuw [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] III-4-4
snijtand snijtand: snietand (Welkenraedt) snijtanden [ZND 07 (1924)] III-1-1
snijwonde snit: snet igene venger (Welkenraedt) snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)] III-1-2
snoer smakkesnoer: smakǝsnōr (Welkenraedt) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor baard: baat (Welkenraedt) Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)] III-1-1