| 21000 |
hazelnoot |
noot:
noət (Q278p Welkenraedt)
|
hazelnoot [ZND 26 (1937)]
III-4-3
|
| 21285 |
heer |
heer:
hɛ:r (Q278p Welkenraedt)
|
heer [RND]
III-3-1
|
| 20199 |
heerbroer |
heerbroeder:
herbrooder (Q278p Welkenraedt),
onze heer:
ozə hɛr (Q278p Welkenraedt)
|
heerbroer [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 20200 |
heerneef |
heer-neffe:
herneffe (Q278p Welkenraedt)
|
heerneef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 18015 |
hees, schor |
heiser (du.):
hēẓər (Q278p Welkenraedt)
|
hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
| 19915 |
hemel |
hemel:
himəl (Q278p Welkenraedt)
|
hemel [RND]
III-3-3
|
| 27358 |
hennep |
hannef:
hanǝf (Q278p Welkenraedt),
hennep:
hanǝf (Q278p Welkenraedt),
kennep:
kɛmp (Q278p Welkenraedt)
|
Cannabis sativa L. De tot een paar meter hoog opgroeiende eenjarige plant met getande zesvingerige bladeren. Van de vezels vervaardigt men touw en grof linnen voor zeilwerk. Het zaad is oliehoudend en wordt ook wel als vogelvoer gebruikt. Hennep is een tweehuizige plant, zodat men kan spreken van mannelijke en de vrouwelijke planten. De mannelijke (Cannabis sativa mas L.) groeit aanvankelijk harder, maar sterft ook eerder af. Hij is tengerder dan de vrouwelijke en levert alleen vezels. De vrouwelijke (Cannabis sativa foemina L.) is veel forser, draagt het zaad en levert de beste vezels. Door het forse uiterlijk van de vrouwelijke plant wordt deze vaak aangezien voor de mannelijke. In dit lemma worden onder A. eerst de algemene benamingen gegeven. Voor zover bekend volgen onder B. de benamingen voor de vrouwelijke en onder C. die voor de mannelijke hennep. Zie Brok 1973 en 1984. [A 49, 14a en 14b; L A1, 91; L 1, a-m; L 1u, 87; L 15, 6; Wi 52; S 13; monogr.; add. uit JG 1d] || De onbewerkte hennep die door enkele bewerkingen geschikt wordt gemaakt voor het spinnen. De gewone hennep kan wegens de buitengewone sterkte, de betrekkelijk grote lengte en buigbaarheid der vezels als de meest geschikte stof worden beschouwd voor het vervaardigen van touwwerk (Grothe, pag. 234). Al naar gelang het land van herkomst spreekt men van inlandse, Belgische, Italiaanse, Russische, Hongaarse hennep en van Manillahennep, Javahennep enz. Iedere soort kan variëren in kwaliteit en kleur. Het woordtype kennepin duidt op de vrouwelijke hennepplant. [N 48, 12a; Wi 52; S 13]
I-5, II-7
|
| 33282 |
hennepzaad |
kempzaam:
kęmpzǭm (Q278p Welkenraedt)
|
Het oliehoudend zaad van de hennepplant, vooral gebruikt als vogelvoer. [monogr.; add. uit Wi 52; S 13]
I-5
|
| 34440 |
herdershond |
schaapshond:
šǭpshunt (Q278p Welkenraedt)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
| 34145 |
herkauwen |
herkauwen:
hɛrkǫu̯wǝ (Q278p Welkenraedt),
nirgelen:
nergǝlǝ (Q278p Welkenraedt),
nērgǝlǝ (Q278p Welkenraedt),
nɛrgǝlǝ (Q278p Welkenraedt)
|
Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.]
I-11
|