e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Welkenraedt

Overzicht

Gevonden: 1023
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
karnemelk botermelk: botǝrmelk (Welkenraedt), botǝrmęlk (Welkenraedt), botǝrmɛlk (Welkenraedt), bō.tǝrmī.lǝq (Welkenraedt) De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.] I-11
karnen botter maken: [botter] mākǝ (Welkenraedt), draaien: drīi̯ǝnǝ (Welkenraedt) Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S] I-11
karnvat botterstoker: [botter]štøkǝr (Welkenraedt) Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
karper karp: ook in ZND 27, 070  kārp (Welkenraedt) karper [ZND 01 (1922)] III-4-2
katholiek katholiek (<fr.): ne katholik (Welkenraedt) Een katholiek: bestaat er een scheldnaam (vooral in verkiezingstijd gebezigd)? [ZND 27 (1938)] III-3-3
katoen katoen: katoen (Welkenraedt) Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.] II-7
kauw dooltje: döltche (Welkenraedt) kerkkauw [ZND 27 (1938)] III-4-1
kauwen kauwen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  keuwe (Welkenraedt), kø̄ə (Welkenraedt) kauwen [ZND 01u (1924)] III-2-3
keel, strot keel: keel (Welkenraedt), strot: ṣtru.ət (Welkenraedt) Pak hem bij zijn strot (keel). [ZND 07 (1924)] || strot [RND] III-1-1
keelpijn halspijn: ho:spiŋ (Welkenraedt) keelpijn [RND] III-1-2