| 20653 |
karnemelk |
botermelk:
botǝrmelk (Q278p Welkenraedt),
botǝrmęlk (Q278p Welkenraedt),
botǝrmɛlk (Q278p Welkenraedt),
bō.tǝrmī.lǝq (Q278p Welkenraedt)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 34249 |
karnen |
botter maken:
[botter] mākǝ (Q278p Welkenraedt),
draaien:
drīi̯ǝnǝ (Q278p Welkenraedt)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
| 34250 |
karnvat |
botterstoker:
[botter]štøkǝr (Q278p Welkenraedt)
|
Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
| 24333 |
karper |
karp:
ook in ZND 27, 070
kārp (Q278p Welkenraedt)
|
karper [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
| 23213 |
katholiek |
katholiek (<fr.):
ne katholik (Q278p Welkenraedt)
|
Een katholiek: bestaat er een scheldnaam (vooral in verkiezingstijd gebezigd)? [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
| 28768 |
katoen |
katoen:
katoen (Q278p Welkenraedt)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
| 24179 |
kauw |
dooltje:
döltche (Q278p Welkenraedt)
|
kerkkauw [ZND 27 (1938)]
III-4-1
|
| 20488 |
kauwen |
kauwen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
keuwe (Q278p Welkenraedt),
kø̄ə (Q278p Welkenraedt)
|
kauwen [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
| 17628 |
keel, strot |
keel:
keel (Q278p Welkenraedt),
strot:
ṣtru.ət (Q278p Welkenraedt)
|
Pak hem bij zijn strot (keel). [ZND 07 (1924)] || strot [RND]
III-1-1
|
| 18070 |
keelpijn |
halspijn:
ho:spiŋ (Q278p Welkenraedt)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|