| 25186 |
rijp, rijmx |
rouwvrost:
rauwvros (Q278p Welkenraedt)
|
rijm (rijp, ijzel) [ZND 06 (1924)]
III-4-4
|
| 33509 |
rijshout, bonenstaak |
bonenstek:
bonnestek (Q278p Welkenraedt),
erwtenrijs:
erteries (Q278p Welkenraedt)
|
[ZND 23 (1937)]Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [ZND 06 (1924)]
I-7
|
| 33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
leuten:
leute (Q278p Welkenraedt),
vimmen:
vēͅmə (Q278p Welkenraedt),
vämə (Q278p Welkenraedt)
|
[ZND 01u (1924)]
I-7
|
| 21214 |
riool |
riool:
riool (Q278p Welkenraedt)
|
Riool (onderaardse buis tot afvoer van vuil water, enz.). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
| 33478 |
rode aalbes |
rode biemelen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
ruə bimələ (Q278p Welkenraedt),
rode wiemelen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
roewe wimele (Q278p Welkenraedt)
|
rode aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
| 33231 |
rode biet |
karoot:
kǝrūǝt (Q278p Welkenraedt)
|
Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.]
I-5
|
| 22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
komme:
komme (Q278p Welkenraedt)
|
Wat roepen de kinderen als ze verborgen zijn? [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
| 25088 |
roest |
roest:
roos (Q278p Welkenraedt)
|
roest [ZND 06 (1924)]
III-4-4
|
| 20760 |
roggebrood |
paardenbrood:
pēͅətəbruət (Q278p Welkenraedt),
roggebrood:
røgəbrūət (Q278p Welkenraedt),
zwart brood:
šuat brūət (Q278p Welkenraedt)
|
zwart brood [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
| 18284 |
rok: algemeen |
schorts:
Van Dale (DN): Schurz, 1. schort(je), voorschoot; - 2. lendendoek, schort.
šəts (Q278p Welkenraedt)
|
rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)]
III-1-3
|