24371 |
rups |
rups:
rups (Q278p Welkenraedt)
|
rups [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
21028 |
saus |
saus:
saos (Q278p Welkenraedt)
|
saus [RND]
III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
schapulier (Q278p Welkenraedt)
|
Schapulier. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|
34381 |
schaap |
schaap:
sǭp (Q278p Welkenraedt),
šou̯ǝp (Q278p Welkenraedt)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
33342 |
schaapherder |
scheper:
šøpǝr (Q278p Welkenraedt)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]
I-6
|
19473 |
schaarde |
kerf:
kɛrəf (Q278p Welkenraedt),
split:
špleͅt (Q278p Welkenraedt)
|
schaard, stukje uit den snijkant van een mes [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|
22313 |
schaatsen |
schlittschoen (<du.) lopen:
schlitschoonloope (Q278p Welkenraedt)
|
Ik ga schaatsenrijden. [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
sjéém (Q278p Welkenraedt)
|
schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
cafstijd:
kafesti:t (Q278p Welkenraedt)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
19129 |
schande |
schande:
⁄t is een schant (Q278p Welkenraedt)
|
t Is een schande. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|