20956 |
stroop |
kruidje:
krøtšǝ (Q278p Welkenraedt)
|
Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.]
II-2
|
24481 |
struik (alg.) |
struik:
stroeg (Q278p Welkenraedt)
|
struik [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
20847 |
suiker |
suiker:
soeker (Q278p Welkenraedt)
|
suiker [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
suikernonk:
sŏĕkkərnónk (Q278p Welkenraedt)
|
suikeroom [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
tsukertant (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt),
tante de sucre (fr.):
tante de sucre (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt)
|
tante (moei) [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20891 |
tabak |
toebak:
dat es sterke toebak (Q278p Welkenraedt)
|
dat is sterke tabak [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
20616 |
tabak snuiven |
een prise nemen:
pries nĕme (Q278p Welkenraedt),
snuiven:
snoeve (Q278p Welkenraedt),
toebak snuiven:
e.a. opgaven
(toubak) snoeve (Q278p Welkenraedt)
|
snuifje nemen [ZND 07 (1924)] || tabak snuiven [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
17761 |
tanden |
tanden (mv.):
lange teng (Q278p Welkenraedt)
|
lange tanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
20357 |
tante |
petite tante (fr.):
petite tante (Q278p Welkenraedt),
tant:
taant (Q278p Welkenraedt),
tant (Q278p Welkenraedt),
tantje:
tentsjə (Q278p Welkenraedt)
|
tante (moei) [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
32980 |
tarwe |
weit:
wēs (Q278p Welkenraedt)
|
Triticum L. Sinds de invoering van betere bemestingmethodes groeit de tarwe ook in de Kempen. Het woordtype koren is als nevenvorm opgegeven in: K 316, 317, 318, 360, L 286, 292, 313, 360, 416, P 45, 119, 175, 192, Q 10, 39 en 97; evenwel alléén in de omzetting van de uitdrukkingen "rogge wordt hoger dan tarwe" of "de tarwe groeit welig" en het kan derhalve niet als een gangbare benaming van de plant worden beschouwd en is zodoende ook niet in het lemma opgenomen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, e.' [JG 1a, 1b; L A1, 82; L 7, 75; L 15, 24; L 28, 33; L 34, 55b; L 35, 61; L lijst graangewassen, 7; S 37; Wi 52; Gwn 9, 2; NE 1, 2; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|