19492 |
vaatdoek |
schotelplag:
šōtəlplak (Q278p Welkenraedt)
|
zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
28963 |
vademen |
invamen:
ẽfẽmǝ (Q278p Welkenraedt)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
vader:
vader (Q278p Welkenraedt),
vadər (Q278p Welkenraedt),
vodder (Q278p Welkenraedt)
|
vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
20474 |
van hoge afkomst |
van hoge abstammung:
cf. VD D-N s.v. "abstammung
van een hoeg abstammung (Q278p Welkenraedt)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
34489 |
van veren wisselen |
muiten:
moǝtǝn (Q278p Welkenraedt)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
17824 |
vangen |
vangen:
vaŋə (Q278p Welkenraedt)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
21254 |
varen |
varen:
vare (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt)
|
varen [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
34297 |
varken |
varken:
vę.rǝkǝ (Q278p Welkenraedt),
vɛrkǝ (Q278p Welkenraedt)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trō ̝x (Q278p Welkenraedt),
trǫu̯x (Q278p Welkenraedt),
varkensbak:
vɛrǝkǝs˱bak (Q278p Welkenraedt)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
smout:
smoutt (Q278p Welkenraedt)
|
reuzel (gesmolten varkensvet; fr. saindoux) [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|