21393 |
verliezen |
verloren (volt.deelw.):
verlore (Q278p Welkenraedt)
|
wij verliezen [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
20644 |
verschalen |
verschalen:
verschalen (Q278p Welkenraedt)
|
verschalen [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
18226 |
versleten |
versleten:
vəršli̯ətə (Q278p Welkenraedt)
|
verslijten, versleet, versleten (volt.deelw.) [ZND 25 (1937)]
III-1-3
|
22349 |
verstoppertje spelen |
verstekespel (zn.):
verstèkespel (Q278p Welkenraedt)
|
Schuilevinkje spelen (verbergspel). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
18140 |
verstuiken |
verkleuken:
verkleukt (Q278p Welkenraedt)
|
ik heb mijn voet verstuikt [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
23312 |
vespers |
vesper (lat.):
də vispər (Q278p Welkenraedt)
|
de vespers [RND]
III-3-3
|
18277 |
vest |
kamizool (<fr.):
kamezool (Q278p Welkenraedt),
kaməzōͅl (Q278p Welkenraedt),
vest:
west (Q278p Welkenraedt)
|
vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)] || wit vest (manskledingstuk waarin het horloge gedragen wordt) [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄ø̜lǝ (Q278p Welkenraedt)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
34535 |
vierdeel eieren |
vierdeel:
vidǝl (Q278p Welkenraedt)
|
Een vierdeel eieren is volgens het WNT vooral een maat voor granen. Wat een vierdeel eieren inhoudt, is moeilijk na te gaan. De Diksjenaer van ''t Mestreechs zegt dat een viedel eieren een vierendeel van honderd plus één is, dus 26. Heel waarschijnlijk gaat het dus om een vierde deel van honderd.' [L 8, 44; monogr.]
I-12
|
22832 |
vieren |
vieren:
jəve.ərt (Q278p Welkenraedt)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|