19486 |
voetbankje |
voetenbankje:
vōtəbɛŋskə (Q278p Welkenraedt),
vūtəbɛŋkskə (Q278p Welkenraedt)
|
voetbankje [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
33732 |
voetgangershek |
stegel:
stēgǝl (Q278p Welkenraedt)
|
Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in één lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.]
I-8
|
21268 |
volk (mensen) |
lui:
lyj (Q278p Welkenraedt)
|
volk [RND]
III-3-1
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
bīr (Q278p Welkenraedt)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
19412 |
vonk |
vonk:
vōŋk (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt),
vuŋk (Q278p Welkenraedt, ...
Q278p Welkenraedt)
|
vonk, geinster [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
momber:
mómmər (Q278p Welkenraedt)
|
voogd (over minderjarige kinderen) [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
30275 |
voordeur |
haupt-ingang:
hōp˱ęgaŋk (Q278p Welkenraedt),
huisdeur:
hus˱dø̜̄r (Q278p Welkenraedt),
voorste deur:
vø̜̄stǝ dø̄r (Q278p Welkenraedt)
|
Deur die aan de straatzijde toegang geeft tot het huis. [N 55, 24a; L 12, 5; monogr.; Vld.]
II-9
|
19767 |
voordeur, huisdeur |
haupt-ingang:
hōp˂eͅgaŋk (Q278p Welkenraedt),
huisdeur:
hus˂dø͂ͅr (Q278p Welkenraedt)
|
voordeur [N 55 (1972)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
17747 |
voorhoofd |
gezicht:
gezicht (Q278p Welkenraedt),
kop:
de ōāre van der kopp (Q278p Welkenraedt),
ster:
də ōͅrə va zən štīr (Q278p Welkenraedt),
stĕrn (Q278p Welkenraedt)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)] || ster (voorhoofd) [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
17852 |
vooroverduikelen |
een boksprong maken:
ne bokspronk maoke (Q278p Welkenraedt),
over zijn kop bokspringen:
över singe kop bok sprenge (Q278p Welkenraedt)
|
hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|