27904 |
raam |
glas:
glas (L213p Well),
raam:
rãm (L213p Well
[(+)]
)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
19057 |
raar, vreemd |
aardig:
arig (L213p Well),
raar:
raor (L213p Well),
vreemd:
vrêmd (L213p Well)
|
01; vreemd [SGV (1914)] || raar [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
21361 |
raaskallen |
bazelen:
bazele (L213p Well)
|
revelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
28447 |
raat |
raat:
roǝt (L213p Well)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
19224 |
raden |
raden:
roaje (L213p Well)
|
raden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
18168 |
rafelen |
rafelen:
riefele (L213p Well),
riffelen:
rīfǝlǝ (L213p Well)
|
rafelen [SGV (1914)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.]
II-7, III-1-3
|
19576 |
ragebol |
spinnenjager:
spenəjēͅgər (L213p Well)
|
raagbol [SGV (1914)]
III-2-1
|
29548 |
rakelijzer |
haak:
hǭk (L213p Well
[(ijzer dat aan één uiteinde J-vormig omgebogen is -- wordt gebruikt om te krabben)]
),
haardpen:
hē̜rtpen (L213p Well)
|
IJzeren staaf met een recht of gebogen uiteinde, waarmee de smid de omvang van het vuur regelt en sintels uit het vuur verwijdert. Zie ook afb. 11 en het lemma "rakelijzer" in Wld II.8, pag. 21. Het betreft daar een vergelijkbaar voorwerp dat door de pottenbakker wordt gebruikt. Zie voor het woordtype stochelijzer (Q 121, 121b) ook RhWb (VIII), kol. 720, s.v. ɛstochelnɛ, ɛstöchelnɛ, "das Feuer, den Ofen (...) schüren mit dem Schürhaken".' [N 33, 31; N 33, 32]
II-11
|
19977 |
rammelaar |
rammeltje:
remmelke (L213p Well)
|
konijn, mannetje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
24626 |
rank |
rank:
ränk (L213p Well)
|
ranken (v.e. wingerd) [SGV (1914)]
III-4-3
|