21365 |
schieten |
schieten:
schīēte (L213p Well)
|
schieten [SGV (1914)]
III-3-1
|
33496 |
schil van een vrucht |
schaal:
schaal (L213p Well)
|
schil [SGV (1914)]
I-7
|
30702 |
schilderen, verven |
verven:
vɛrvǝ (L213p Well)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
en schŏan schilderij (L213p Well),
schiderij (L213p Well)
|
schilderij [SGV (1914)] || schoone [een ~ schilderij] [SGV (1914)]
III-3-2
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
sxømǝl (L213p Well)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
schumel (L213p Well)
|
schimmel (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
21244 |
schip |
schip:
schip (L213p Well),
sxip (L213p Well)
|
schip [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
sxipər (L213p Well)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
26502 |
schoen |
schoen:
schoen (L213p Well)
|
Het kleine losse bakje onderaan het kaar dat tijdens het malen in schuddende beweging is. Het schoen staat de molenaar toe de graantoevoer naar de stenen te regelen. [N O, 19j; A 42A, 39; N D, 12; Sche 52; Vds 149; Jan 156; Coe 137; Grof 158; A 42A, 19]
II-3
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
schōēn (L213p Well)
|
schoen [SGV (1914)]
III-1-3
|