24928 |
stof, zandx |
stof:
stŏf (L213p Well, ...
L213p Well)
|
stof [SGV (1914)]
III-4-4
|
19659 |
stofblik |
blik:
bleͅk (L213p Well),
op de e een rondje, niet om te spellen
blek (L213p Well)
|
blik (van stoffer en ~) [SGV (1914)] || blik [de meid heeft \'t met een - opgeveegd] [SGV (1914)]
III-2-1
|
31308 |
stokbeitel |
kloofbeitel:
klø̜f˱bęjtǝl (L213p Well)
|
In het algemeen een beitel met een steel. De stokbeitel wordt gebruikt voor het doorhakken, afhakken en splijten van warm of koud metaal. De smid houdt het werkstuk met een tang met de linkerhand op het aambeeld en zet met de rechter de beitel op de juiste plaats. De voorslager slaat vervolgens met een voor- of zijhamer op de kop van de beitel. Een beitel voor het bewerken van warm ijzer is altijd van een steel voorzien. Zie ook afb. 48. [N 33, 110; N 33, 113; N 33, 221; monogr.]
II-11
|
31428 |
stokdutter |
stokdutter:
stǫk˱døtǝr (L213p Well)
|
Werktuig om geboorde of geslagen gaten in ijzer te verzinken. Deze werkzaamheden werden in L 290, L 291, L 321 en Q 99* met een verzinkboor gedaan. Zie ook dat lemma. [N 33, 351]
II-11
|
31352 |
stokpasser |
cirkeltrekker:
serkǝltrękǝr (L213p Well)
|
Passer, bestaande uit een lange metalen of houten staaf waarop twee stalen punten zijn gemonteerd waarvan er minstens één verstelbaar is. In één van de punten kan soms ook een potloodstift worden gezet. Zie ook afb. 85. De stokpasser wordt vooral gebruikt om cirkels en segmenten met zeer grote straal af te schrijven. [N 33, 252k; N 33, 264; N 64, 81c; N 66, 2c]
II-11
|
24995 |
stollen |
stolten:
stalte (L213p Well)
|
stollen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19559 |
stolp |
stolp:
stölp (L213p Well)
|
stolp [SGV (1914)]
III-2-1
|
18843 |
stomverbaasd |
verstomd:
verstŏŏmd (L213p Well)
|
verstomd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19820 |
stoof, voetenwarmer |
stoof:
stōāf (L213p Well)
|
stoof [SGV (1914)]
III-2-1
|
21252 |
stoomboot |
stoomboot:
stomboot (L213p Well)
|
stoomboot [SGV (1914)]
III-3-1
|