22413 |
vishengel |
garde:
gêrt (L213p Well)
|
hengel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22852 |
viskorf |
viskast:
viskaast (L213p Well, ...
L213p Well)
|
beun (vischkast) [SGV (1914)]
III-3-2, III-4-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
vissen (L213p Well)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
24266 |
vlaamse gaai |
matkolf:
metkolf (L213p Well),
mètkŏlf (L213p Well),
mekol:
maekol (L213p Well)
|
Hoe heet de Vlaamsche gaai? [DC 06 (1938)] || meerkol [SGV (1914)]
III-4-1
|
21394 |
vlag |
vlag:
vlag (L213p Well)
|
vlag [SGV (1914)]
III-3-1
|
25003 |
vlak, gelijk |
vlak:
vlak (L213p Well)
|
vlak [SGV (1914)]
III-4-4
|
31276 |
vlakhamer |
vlakhamer:
vlakhāmǝr (L213p Well)
|
Hamer met een losse of vaste steel en een vlakke kop, waarop met een andere hamer geslagen wordt om een werkstuk vlak te maken. Zie ook afb. 37c. [N 33, 78-79; N 33, 82; N 33, 55]
II-11
|
31547 |
vlakplaat |
vlakplaat:
vlakplāt (L213p Well)
|
Vlakke, gietijzeren plaat die wordt gebruikt om de vlakheid van een werkstuk te controleren. Het werkstuk wordt daartoe over de met olie en een kleurstof ingesmeerde vlakplaat bewogen. De hoge plekken van het werkstuk worden zo met kleurstof gemerkt en kunnen vervolgens met het schraapstaal worden verwijderd. Zie ook afb. 206. [N 33, 344; N 64, 30b; N 66, 11b]
II-11
|
20944 |
vlees |
vlees:
flèi̯s (L213p Well),
vleis (L213p Well),
vleisch (L213p Well),
vlès (L213p Well)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
21442 |
vleien |
flikflooien:
flikflooje (L213p Well)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-3-1
|