20852 |
wijn |
wijn:
wien (L213p Well),
wĭĕn (L213p Well)
|
wijn [RND], [SGV (1914)]
III-2-3
|
20825 |
wijnazijn |
wijn-edik:
wienêk (L213p Well)
|
wijnazijn [SGV (1914)]
III-2-3
|
33524 |
wijnstok, wingerd |
druivenwingerd:
droevieger (L213p Well, ...
L213p Well)
|
[SGV (1914)]wingerd [SGV (1914)]
I-7
|
24278 |
wilde gans |
wilde gans:
en weelde gaans (L213p Well)
|
wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)]
III-4-1
|
19074 |
willen |
willen:
wille (L213p Well)
|
willen [SGV (1914)]
III-1-4
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wiend (L213p Well)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
26176 |
windborden |
stormplanken:
stormplanken (L213p Well)
|
De planken die tussen voorzoom en roedebalk worden geplaatst om de windvang te vergroten. [N O, 4a; A 42A, 67; Sche 35]
II-3
|
25160 |
winderig weer |
winderig (weer):
wienderig (L213p Well)
|
winderig [SGV (1914)]
III-4-4
|
26064 |
windluiken, waterdeuren |
weerplanken:
weerplanken (L213p Well)
|
De luiken in de kap van de molen aan weerszijden van de askop. De luiken kunnen worden verwijderd waardoor de mogelijkheid ontstaat askop en roeden te bereiken voor inspectie en onderhoud. Zie ook afb. 28. [N O, 31a; A 42A, 60]
II-3
|
26021 |
windpeluw |
windpeluw:
windpeluw (L213p Well)
|
De zware balk in het stormeinde waar de halssteen of het metalen lager voor de molenas op bevestigd is. Zie ook afb. 17. [N O, 28c; N O, 28i; A 42A, 5; monogr.]
II-3
|