33049 |
graanzeis |
zeis:
zɛ̄.s (Q078p Wellen)
|
Vergelijk het lemma ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de algemene toelichting bij paragraaf 4.2. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
26339 |
graanzolder |
bovenste zolder:
bǭvǝstǝ zǫldǝr (Q078p Wellen)
|
In het algemeen de tweede verdieping van de watermolen waar het graan en het meel wordt opgeslagen. [Jan 252; Coe 231; Grof 259]
II-3
|
33035 |
graanzwad, rij gemaaide halmen |
baan:
bǭǝn (Q078p Wellen),
gang:
gā.ŋk (Q078p Wellen),
gezwad:
gǝzwǭt (Q078p Wellen)
|
De in dit lemma opgenomen woorden geven weer hetgeen men wel het "ouderwets graanzwad" (Goossens 1963, 100) noemt: zowel de lange rij neerliggende halmen die men met de zeis heeft gemaaid, alsook de rij pikkelingen die na het aftrekken met de zicht liggen te wachten tot ze gebonden worden tot garven. Volgens Goossens o.c. komt het gezwad-gebied overeen met het gebied waar het graan met de zeis wordt gemaaid. Strikt genomen gaat het hier om het resultaat van de maaihandeling: de hoeveelheid gemaaide halmen. De typen gang, jaan en baan echter geven ook aan de hoeveelheid die men gaat maaien (een baan, enz. maaien) alsook het "lege", afgemaaide stuk van het veld; zie voor dit laatste begrip het lemma ''maaipad'' (4.2.11). In kaart 25 zijn de oudere heteroniemen opgenomen. De geografische verspreiding van baan in Haspengouw is weergegeven in kaart 26; Goossens 1963, I.104 en II.52 noemt het daar een jonger synoniem van gang of jaan dat betekenisuitbreiding heeft gekregen vanuit "maaipad" tot "graanzwad"; zie ook hier kaart 28. Vergelijk ook de kaarten bij de lemma''s ''zwad, houw'' (3.1.4) en ''gezwad, regel gemaaid gras'' (3.1.5) in aflevering I.3. [Goossens 1963, 100]
I-4
|
24318 |
graat |
graat:
graten"niet fon gedocumenteerd
graten (Q078p Wellen)
|
graten ve vis [ZND 24 (1937)]
III-4-2
|
34602 |
grabben |
grabben:
grabǝ (Q078p Wellen)
|
Verbindingsstukken tussen de zijleesten [JG 1b]
I-13
|
20137 |
graf |
graf:
e grâ-f, twie grâ-ver (Q078p Wellen),
grâ-f (Q078p Wellen),
ə grōf, twie grōvər (Q078p Wellen),
znd 1 a-m; znd 24, 25;
graaf (Q078p Wellen),
gróóf (Q078p Wellen)
|
Een graf, twee graven (op het kerkhof). [ZND 24 (1937)] || graf [ZND 01 (1922)] || Graf. [ZND 01 (1922)]
III-2-2, III-3-3
|
19208 |
grappig |
knottig:
ook materiaal znd 24, 26
knottig (Q078p Wellen),
plezant:
ook materiaal znd 24, 26
pləzant (Q078p Wellen),
plezierig:
ook materiaal znd 24, 26
pləzierig (Q078p Wellen)
|
grappig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
grãs (Q078p Wellen),
grő̜.ǝs (Q078p Wellen),
grǭ.ǝs (Q078p Wellen)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
32850 |
gras of grasland om af te grazen |
weigras:
węi̯[gras] (Q078p Wellen)
|
Gras bestemd om afgegraasd te worden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89b; monogr.]
I-3
|
32851 |
gras of grasland om te hooien |
hooigras:
hōi̯[gras] (Q078p Wellen)
|
Gras bestemd voor de hooibouw. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) gras het lemma ''gras''. [N 14, 89a; N 14, 88a add.; monogr.]
I-3
|