e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haan haan: hān (Wellen), hāǝn (Wellen), hǭn (Wellen), hǭǝ.n (Wellen), hǭǝn (Wellen) Het mannetje van de hoenderen. [N 19, 39; A 39, 3c; A 6, 1a; A 2, 30; L 7, 27; L 14, 19; L 26, 17; L 1a-m; JG 1a, 1b; Wi 13; Wi 17; Gwn 5, 15 add.; Vld.; monogr.] I-12
haan zonder staart stopstaart: stupstat (Wellen) [N 19, 62a] I-12
haar haar: het haoer krolle (Wellen), het hâôr krolle (Wellen), hoear (Wellen), huur (Wellen), ət hu.ər krolən (Wellen) haar [ZND 01 (1922)] || haar (op het hoofd) [RND] || het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)] III-1-1
haarblok haarblok: hǭ(ǝ)rblǫk (Wellen) Het haarblok is het houten voorwerp waarin het haarspit wordt vastgezet als men het niet in de grond zet. Soms heeft het haarblok een zodanige vorm en omvang dat men er tevens schrijlings op kan zitten; vaak heeft het dan de vorm van een hoefijzer. Bij de mondelinge enquêtes in Belgisch Limburg is aangetekend waar het haarblok is aangetroffen; dit gebied is op kaart 25 aangegeven. Ook buiten dit gebied komen benamingen voor het haarblok voor, zoals uit het lemma blijkt. Zie afbeelding 8. [N 18, 88; JG 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 28e; L 20, 28e; add. uit N 11, 85, N 15; A 23, 16] I-3
haarborstel haarborstel: hoewerbossel (Wellen) Haarborstel. Een borstel om de haren mee te kammen. [N 114 (2002)] III-1-3
haarcrème brilcrme: brillcrēme (Wellen), brillantine (fr.): [Fr. spelling]  briləntin (Wellen), pommade (fr.): pləmo.ət (Wellen) brillantine: haarsmeersel || Haarcrème. Crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 114 (2002)] || pommade: haarzalf III-1-3
haarenkelen (zich) stoten: stou̯tǝ (Wellen), knopenkelen: knupęŋkǝlǝ (Wellen), zijn enkel kapot stoten: zènen ènkel kapot stoute (Wellen) De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] || ik heb mijn enkel stuk gestooten [ZND 01 (1922)] I-9, III-1-2
haargetuig haargetuig: hǭǝrgǝtø̜̄.x (Wellen) Het haargetuig is het gereedschap dat men bij het haren gebruikt, met name het haarspit, de haarhamer en het haarblok, en, bij het haren in het veld, de haargaffel(s). Soms zijn het haarspit en de haarhamer door een touw aan elkaar verbonden, en worden zo over de schouder gedragen. Het ene uiteinde van het touw zat aan het "oog" van het haarspit vast en het andere aan de steel van de hamer. [N 18, 85; JG 1a, 1b; add. uit N 18, 86, 87; A 4, 28e; L 20, 28e; R 3, 67; monogr.] I-3
haarhamer haarhamel: hǭrhãmǝl (Wellen), hǭǝrhǭ.mǝl (Wellen), haarhamer: hǭrhãmǝr (Wellen), hamel: hǭmǝl (Wellen) De haarhamer is een vrij zware (ongeveer anderhalve kilo) ijzeren hamer met een korte houten steel, die speciaal wordt gebruikt om te haren. Het ijzeren deel loopt doorgaans aan beide kanten (soms aan één kant) uit in een scherpe bek van 3 à 4 mm. breed, die wel de baan wordt genoemd. De zuiverheid van deze baan is van belang om goed te kunnen haren. Van tijd tot tijd wordt de baan van de bek door de smid weer bijgesteld. Zie afbeelding 7b, nummer 1. [N 18, 86; JG 1a, 1b, 2c; L 1 a-m; L 26, 4; S 12; add. uit N 11, N 14, 131; N 15; N 27; A 4, 28; A 23, 16; L 20, 28; Lu 1, 16; mongr.] I-3
haarkrans haarband: ūǝrba.nt (Wellen) Deel van de paardevoet waar de hoef aan het vlees vastzit. Elke hoef heeft een haarkrans of kroonrand tussen de hoef en de koot. Deze haarkrans mag niet geschoren worden, omdat de daar aanwezige haren tot bescherming van de uiterst gevoelige kroonrand dienen. [JG 1a, 1b; N 8, 32.7, 32.8, 32.15 en 32.16] I-9