32881 |
haarpad van het blad van de zeis |
snede:
snē (Q078p Wellen)
|
De baan langs de snede van het blad van de zeis, die met de haarhamer wordt uitgeslagen. Zie de toelichting bij de lemma''s ''snede van het bland van de zeis'' en ''haren''. Zie afbeelding 5, nummer 6. [N 18, 68f; JG 2c]
I-3
|
17574 |
haarscheiding |
voor:
voor (Q078p Wellen)
|
Scheiding in het haar (sjei(g)el). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
32888 |
haarspit |
haarbol:
hǭǝrbǫl (Q078p Wellen)
|
Het haarspit is het draagbare aambeeldje waarop de zeis wordt gehaard. Het bestaat uit een ijzeren pin met een verstaalde enigszins bolle kop, die doorgaans vierkant van omtrek is en tot buiten de pin uitsteekt. Het haarspit kan in de grond worden gestoken (in het veld), of in een haarblok (op de boerderij). Om te verhinderen dat het haarblok te ver in de grond of het haarblok wordt gedreven, heeft men aan het haarspit, enkele centimeters onder de kop, een extra onderdeel vastgemaakt; dit kan bestaan uit enkele ringetjes, meestal twee of vier, een rond of vierkant plaatje, of uit twee dwarspinnetjes (spieën, die doorgaans van hout zijn). Als men het haarspit in de grond steekt, legt men vaak twee blokjes, plankjes of stenen onder de ringetjes of de spieën. De door de informanten opgegeven benamingen voor dit onderdeel van het haarspit staan achteraan in dit lemma. Zie afbeelding 7b, nummer 2. [N 18, 87, JG 1a, 1b, 1d, 2a, 2c; A 4, 28e; L 20, 28e; add. uit N 14, 131; N 18, 68f, 85 en 87; A 23, 16; Lu 1, 16; monogr.]
I-3
|
17796 |
haarstaart |
paardstaart:
pjatstat (Q078p Wellen)
|
Haarstaart. Het los neerhangende gedeelte van het haar, als men het bijeen gebonden draagt [staart, vlecht, paardenstaart] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
25405 |
haartrekker |
kepernagel:
kęjǝpǝrnējǝgǝl (Q078p Wellen)
|
Voorwerp waarmee men na het krabben de resterende haren van het varkenslijf verwijdert. Meestal is dit een al of niet kromgeslagen spijker of haakje, al dan niet in een blokje hout bevestigd. Ook een houtje met een touwtje werd wel eens gebruikt. Men draait een achtergebleven haar -vooral de haren op de nek zijn soms lastig af te krabben- rond de spijker of het haakje, waarna men hem afrukt. [N 28, 33b]
II-1
|
17750 |
haarvlecht |
staart:
Als het gevlochten is.
stat (Q078p Wellen),
staartje, gevlochten -:
gevlowchte stetjes (Q078p Wellen),
tres:
Als het gevlochten is.
tres (Q078p Wellen),
wis:
Anders [als het niet gevlochten is], als het loshangt.
weees (Q078p Wellen)
|
een haarvlecht [ZND 35 (1941)] || Vlechten. Lokken haar op regelmatige wijze kruizelings door elkaar strengelen [vlechten, breien] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
17581 |
haarwrong |
knoef:
knoef (Q078p Wellen)
|
Haarwrong van een vrouw (knot, dot, wrong, kuif). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
22348 |
haasje-over |
bokjespringen:
bökske sprijnge (Q078p Wellen),
/
bokske sprijnge (Q078p Wellen),
bukske springen (Q078p Wellen),
bokspringen:
/
bok sprenge (Q078p Wellen)
|
/ [SND (2006)] || bok springen [SND (2006)] || het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18986 |
haast hebben |
spoed hebben:
spoed həbbə (Q078p Wellen),
zich spoeden:
spoeie (Q078p Wellen),
z. spui̯ə (Q078p Wellen)
|
Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
18994 |
haastig |
gepresseerd:
gepressjood (Q078p Wellen),
gəprəsjoit (Q078p Wellen),
haastig:
hèstig (Q078p Wellen),
rap:
rap (Q078p Wellen)
|
haastig [ZND 01 (1922)], [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|