18015 |
hees, schor |
hees:
hee-ës (Q078p Wellen),
hees (Q078p Wellen),
hijis (Q078p Wellen)
|
hees [ZND 01 (1922)] || hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
26599 |
heet lopen |
heet lopen:
hɛjt lő̜wpǝ (Q078p Wellen)
|
Het heet lopen van de molen als gevolg van het feit dat zich bijvoorbeeld tijdens het malen geen graan tussen de molenstenen bevindt, de stenen bot zijn of het graan niet droog genoeg is. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛleeglopenɛ.' [N O, 36e; Vds 117; Jan 262; Coe 144; Grof 169]
II-3
|
20129 |
heet, hitsig |
lopig:
løͅijpex (Q078p Wellen)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
25894 |
hefboom van de pers |
hout:
kantboǝm (Q078p Wellen)
|
De hefboom waarmee de pers met schroef-draad wordt aangedreven. Zie afb. 20. [N 57, 12c]
II-2
|
26433 |
hefboom van de poulie |
handboom:
hant˱bő̜wm (Q078p Wellen)
|
De hefboom waarmee men de bovenste poulie met de daarbij behorende as en rol omhoog kan trekken. [Coe 210; Grof 237]
II-3
|
24168 |
heggenmus |
hagenmus:
vdBerg; omgesp.
hōͅgəmøs (Q078p Wellen)
|
heggemus (14,5 overal bekend; grauw, zit graag onder en in heggen; nestje heeft mos binnenin; blauwe eitjes; zang helder krinkelend, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19539 |
heibezem |
bezem:
mv. ~s
bɛsəm (Q078p Wellen),
heibezem:
van takjes, twijgjes
hēͅi̯beͅsəm (Q078p Wellen)
|
bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23208 |
heilig |
heilig:
hèlleg (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
Heilig. [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-3-3
|
23268 |
heilige, zalige |
heilige:
ennen hè-lige (Q078p Wellen)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
26741 |
heizicht, heizeis |
lapzeisen:
lǫp˲zęjsǝm (Q078p Wellen)
|
Gereedschap om hei te maaien. In dit lemma zijn verwerkt de gegevens van de enqu√™tevraag naar ''de zeis om hei te maaien'' (I, 26b) en de vraag naar ''de zeis speciaal voor hei te maaien en russen te steken'' in N 18, vraag 77. Van Vessem wijst op pag. 99 ook al op het probleem dat veel informanten de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen gebruiken, omdat de overeenkomst tussen beide werktuigen erg groot is. Ook in dit lemma komen de zicht- en zeisbenamingen door elkaar heen voor. Men mag er niet van uitgaan dat de verschillende woordtypen steeds hetzelfde gereedschap aanduiden. Gemeenschappelijk is welde gebruiksmogelijkheid van dit gereedschap, namelijk om er hei mee te maaien. Een verschil tussen heizicht en heizeis kan zijn dat de heizicht twee handvaten heeft, terwijl de heizeis één handvat heeft. Het blad van de heizicht kan ook kleiner zijn en vooral korter dan dat van de heizeis.' [N 18, 77; I, 26b]
II-4
|