33757 |
hengstveulen |
hengsteveulen:
hęŋsǝvø̜i̯.lǝ (Q078p Wellen)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|
27358 |
hennep |
kennep:
kɛnǝp (Q078p Wellen),
lint:
lę.nt (Q078p Wellen)
|
Cannabis sativa L. De tot een paar meter hoog opgroeiende eenjarige plant met getande zesvingerige bladeren. Van de vezels vervaardigt men touw en grof linnen voor zeilwerk. Het zaad is oliehoudend en wordt ook wel als vogelvoer gebruikt. Hennep is een tweehuizige plant, zodat men kan spreken van mannelijke en de vrouwelijke planten. De mannelijke (Cannabis sativa mas L.) groeit aanvankelijk harder, maar sterft ook eerder af. Hij is tengerder dan de vrouwelijke en levert alleen vezels. De vrouwelijke (Cannabis sativa foemina L.) is veel forser, draagt het zaad en levert de beste vezels. Door het forse uiterlijk van de vrouwelijke plant wordt deze vaak aangezien voor de mannelijke. In dit lemma worden onder A. eerst de algemene benamingen gegeven. Voor zover bekend volgen onder B. de benamingen voor de vrouwelijke en onder C. die voor de mannelijke hennep. Zie Brok 1973 en 1984. [A 49, 14a en 14b; L A1, 91; L 1, a-m; L 1u, 87; L 15, 6; Wi 52; S 13; monogr.; add. uit JG 1d]
I-5
|
34440 |
herdershond |
schepershond:
sxiǝpǝrshō.nt (Q078p Wellen),
sxēpǝrshǫnt (Q078p Wellen)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34438 |
herdersschopje |
schaapsschup:
sxuǝpsxøp (Q078p Wellen),
schepersschup:
sxiǝpǝrsxøp (Q078p Wellen),
sxēǝpǝrsxøp (Q078p Wellen)
|
Schop, stok of staf waarmee de herder zand of steentjes naar de schapen werpt om ze in het gelid te houden. [N 18, 11; N 78, 10a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
21129 |
herenfiets |
mansvelo:
mansvilow (Q078p Wellen)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar mannen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
25151 |
herfstdraden |
herfstdraden:
heͅrsdreər (Q078p Wellen),
rijmdraden:
re͂ͅmdruət (Q078p Wellen),
#NAME?
re͂ͅmdryə (Q078p Wellen)
|
herfstdraden [zomervamen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24877 |
herik |
hering:
hīǝ.reŋ (Q078p Wellen),
zennep:
zenǝp (Q078p Wellen)
|
Sinapis arvensis L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland en in open bermen met goudgele bijeenstaande bloempjes en zaden in de vorm van zeer dunne opstaande boontjes. Het bloeit van mei tot september. De lengte varieert van 30 tot 80 cm. Het is ook bekend onder de oude naam krodde of wilde mosterd. Dit onkruid wordt vaak verward met knopherik (Raphanus raphanistrum L.), waar het sterk op lijkt. Knopherik komt meer voor op zandige akkers en bermen, terwijl de zaden groter zijn evenals de bloempjes, waarvan de kleur kan variëren van wit tot donkergeel en paars. Het bloeit van juli tot augustus en wordt 20 tot 60 cm hoog. Bij de opgaven wordt door een aantal informanten op dit verschil gewezen. Melm is droge akkergrond. Zie Goossens 1964; 1970 en 1988, 95-108. [N C, 2; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 17, 12; A 43, 12; monogr.]
I-5
|
34145 |
herkauwen |
irken:
erkǝ (Q078p Wellen),
erǝkǝ (Q078p Wellen),
irekǝ (Q078p Wellen)
|
Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.]
I-11
|
17779 |
hersenen |
josse:
joa-se (Q078p Wellen),
joosse (Q078p Wellen),
jōsə (Q078p Wellen)
|
de hersenen [ZND 01 (1922)] || de hersenen (in het hoofd) [ZND 26 (1937)]
III-1-1
|
20322 |
het einde van zijn leven |
de eind van zijn leven:
cf. WNT s.v. "zijn (III) - zn, ze, zij
d’een van zè lejve (Q078p Wellen),
het eind van zijn leven:
’t ein va se leven (Q078p Wellen)
|
op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|