18344 |
hielstuk van een schoen |
contrefort (fr.):
kuntərfo:r (Q078p Wellen)
|
contrefort: hielstuk van een schoen
III-1-3
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hee aord na zè va͂a͂r (Q078p Wellen)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
gijgen:
gêge (Q078p Wellen),
kuimen:
kø̜̄mǝ (Q078p Wellen)
|
[JG 1a, 1b]hijgen (naar adem) [ZND 01 (1922)]
I-11, III-1-2
|
18029 |
hik |
hik:
hik (Q078p Wellen)
|
Hik (hikkepik, nikkop, nik). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
21462 |
hinderen |
belemmeren:
belemmere (Q078p Wellen)
|
Hinderen. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
22777 |
hinkelblokje |
hinkblok:
heenkblok (Q078p Wellen),
hinkblok (Q078p Wellen)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinken:
heinke (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
hinke (Q078p Wellen),
/
heinke (Q078p Wellen),
hijnke (Q078p Wellen)
|
/ [SND (2006)] || hinkelen [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
heinke (Q078p Wellen),
hênke (Q078p Wellen),
spanken:
spa.ŋkə (Q078p Wellen),
Wordt gezegd van iemand die lam gaat op één been.
spā-nke (Q078p Wellen)
|
hinken [ZND 01 (1922)] || Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
briezen, briesen:
brisǝ (Q078p Wellen),
ruchelen:
rø̜xǝlǝ (Q078p Wellen)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
22838 |
hobbelpaard |
schokkelpaard:
/
schokkelpjaad (Q078p Wellen),
schokkelpjad (Q078p Wellen),
schokkelpjäd (Q078p Wellen)
|
/ [SND (2006)] || schommelpaard [SND (2006)]
III-3-2
|