e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hielstuk van een schoen contrefort (fr.): kuntərfo:r (Wellen) contrefort: hielstuk van een schoen III-1-3
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: hee aord na zè va͂a͂r (Wellen) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
hijgen gijgen: gêge (Wellen), kuimen: kø̜̄mǝ (Wellen) [JG 1a, 1b]hijgen (naar adem) [ZND 01 (1922)] I-11, III-1-2
hik hik: hik (Wellen) Hik (hikkepik, nikkop, nik). [N 109 (2001)] III-1-2
hinderen belemmeren: belemmere (Wellen) Hinderen. [ZND 01 (1922)] III-3-1
hinkelblokje hinkblok: heenkblok (Wellen), hinkblok (Wellen) Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen hinken: heinke (Wellen, ... ), hinke (Wellen), /  heinke (Wellen), hijnke (Wellen) / [SND (2006)] || hinkelen [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] III-3-2
hinken hinken: heinke (Wellen), hênke (Wellen), spanken: spa.ŋkə (Wellen), Wordt gezegd van iemand die lam gaat op één been.  spā-nke (Wellen) hinken [ZND 01 (1922)] || Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken briezen, briesen: brisǝ (Wellen), ruchelen: rø̜xǝlǝ (Wellen) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard schokkelpaard: /  schokkelpjaad (Wellen), schokkelpjad (Wellen), schokkelpjäd (Wellen) / [SND (2006)] || schommelpaard [SND (2006)] III-3-2