34578 |
asarm |
kop van de as:
kǫp ˲van dãs (Q078p Wellen)
|
Elk van de uiteinden van de as die door de naven steken. Een asarm is steeds van metaal. [N 17, 53; N G, 48d; monogr]
I-13
|
32672 |
asblok |
asblok:
ɛ ̞.s˱blok (Q078p Wellen)
|
Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
32069 |
asfaltspijker |
plafondnagel:
plafǫŋnīǝgǝl (Q078p Wellen)
|
Korte spijker met een grote platte kop die onder meer wordt gebruikt om bitumineuze dakbedekkingen zoals asfaltpapier, vast te zetten. Zie ook afb. 147 en het lemma ɛasfaltpapierɛ in wld II.9, pag. 179.' [N 54, 17; N 64, 104a; monogr.]
II-12
|
25880 |
asgat |
asoven:
asoǝvǝ (Q078p Wellen)
|
De ruimte beneden in de stookplaats waar de as invalt. [N 57, 8e]
II-2
|
22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
aosgoensdaog (Q078p Wellen),
āsgoensdāg (Q078p Wellen)
|
Aswoensdag. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
19561 |
aszeef |
koolzeef:
ku(ə)lzɛi̯f (Q078p Wellen),
koolzift:
ku(ə)lzeͅft (Q078p Wellen),
zeef:
om de asse te zeven
zēəf (Q078p Wellen),
zift:
om de asse te zeven
zef (Q078p Wellen)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)], [N 20 (zj)]
III-2-1
|
22370 |
autoped |
trottinette (fr.):
trontenet (Q078p Wellen),
trotənɛt (Q078p Wellen),
/
trontenet (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
trontenette (Q078p Wellen)
|
/ [SND (2006)] || het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje] [N 112 (2006)] || step [SND (2006)] || Trottinette: autoped.
III-3-2
|
31935 |
avegaar |
draaiboor:
drē̜bǭǝr (Q078p Wellen),
egger:
ęgǝr (Q078p Wellen)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
averechts:
euverrechs (Q078p Wellen),
euverèchs (Q078p Wellen)
|
averechts [ZND 01 (1922)], [ZND 05 (1924)]
III-4-4
|
20582 |
avondmaal |
navondskost:
navondskost (Q078p Wellen),
noskes (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
noskəs (Q078p Wellen)
|
de laatste maaltijd van de dag, avondeten [ZND 02 (1923)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|