e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
juweel bijou (fr.): bəžu.w (Wellen) bijou: bijou III-1-3
kaakbeen(rand) kaaksbeen: koaksbein (Wellen), koksbe.in (Wellen) Kaakrand waarin de tanden staan (kaakbeen, raak) [N 109 (2001)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en de kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [Lk 05 (1955)] III-1-1
kaakgestel bakkes: bakkes (Wellen) Kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar, kaken). [N 106 (2001)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kletskop: kletskop (Wellen) Kaal hoofd [hebben] (kletskop, plaat - ANDERE UITDRUKKINGEN: bv. volle maan, maan schijnt, biljartbal e.d.). [N 109 (2001)] III-1-1
kaal duivenjong kwakjong: kwakju̝.ŋk (Wellen) Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)] III-3-2
kaam kaam/kamen: kuǝmǝ (Wellen), kōam (Wellen), kōǝm (Wellen), kōǝmǝ (Wellen) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes kaaien: kuuje (Wellen), kyə (Wellen), krappen: krappe (Wellen) Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kaar tremel: trɛjmǝl (Wellen) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaars kaars: kā.s (Wellen), ka͂.s (Wellen) kaars [RND] III-2-1
kaarsendomper kaarsensnuiter: kasəsnøtər (Wellen) kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)] III-2-1