33137 |
kopdorser |
kopdorser:
kǫp˱dǫsǝr (Q078p Wellen)
|
Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
25905 |
koperen zeef |
filter:
feltǝr (Q078p Wellen)
|
Koperen zeef waar men het sap door zeeft. [N 57, 20a]
II-2
|
21644 |
kopergeld |
kopergeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
kuəpərgeͅlt (Q078p Wellen)
|
koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19582 |
kopje |
jatte (fr.):
djat (Q078p Wellen),
djats (Q078p Wellen),
tjats (Q078p Wellen),
zjats (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
kopje:
kapkə (Q078p Wellen),
zonder oor
kəpkə (Q078p Wellen),
tas:
tas (Q078p Wellen),
tōͅs (Q078p Wellen),
tâs (Q078p Wellen),
tââs (Q078p Wellen),
tâəs (Q078p Wellen),
met oor
tās (Q078p Wellen),
ondiep
tās (Q078p Wellen)
|
een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || kopje, tas [ZND 28 (1938)], [ZND 45 (1946)], [ZND 45 (1946)]
III-2-1
|
22740 |
kopjeduikelen |
hompeleperen maken:
ho.mpelepèrre (pl.) (Q078p Wellen),
Mv.? [RK]
hoompelepèrre maoke (Q078p Wellen)
|
hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] || Tuimeling. [ZND m]
III-3-2
|
21944 |
koppel |
paar:
pǫǝr (Q078p Wellen)
|
De twee bij elkaar horende molenstenen. [N O, 17b; Jan 118; Coe 95; Grof 113; N D, 5]
II-3
|
32684 |
koppelhaak, koppelketting |
trekel/trikkel:
trī.kǝl (Q078p Wellen)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c]
I-1
|
33967 |
koppelteugel, koppelstang |
kinstek:
kenstɛk (Q078p Wellen)
|
Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36]
I-10
|
19325 |
koppig |
koppig:
ook materiaal znd 28, 31
keppig (Q078p Wellen),
keuppig (Q078p Wellen),
kuppig (Q078p Wellen),
kəpex (Q078p Wellen)
|
koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33929 |
kopriem |
riem aan de ooglappen:
rīǝm ǫn dǝ ǫu̯xlęp (Q078p Wellen)
|
Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25]
I-10
|