e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kopdorser kopdorser: kǫp˱dǫsǝr (Wellen) Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
koperen zeef filter: feltǝr (Wellen) Koperen zeef waar men het sap door zeeft. [N 57, 20a] II-2
kopergeld kopergeld: ps. omgespeld volgens Frings.  kuəpərgeͅlt (Wellen) koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)] III-3-1
kopje jatte (fr.): djat (Wellen), djats (Wellen), tjats (Wellen), zjats (Wellen, ... ), kopje: kapkə (Wellen), zonder oor  kəpkə (Wellen), tas: tas (Wellen), tōͅs (Wellen), tâs (Wellen), tââs (Wellen), tâəs (Wellen), met oor  tās (Wellen), ondiep  tās (Wellen) een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || kopje, tas [ZND 28 (1938)], [ZND 45 (1946)], [ZND 45 (1946)] III-2-1
kopjeduikelen hompeleperen maken: ho.mpelepèrre (pl.) (Wellen), Mv.? [RK]  hoompelepèrre maoke (Wellen) hij kan over zijn hoofd tuimelen (buitelen), een tuimeling maken [ZND 08 (1925)] || Tuimeling. [ZND m] III-3-2
koppel paar: pǫǝr (Wellen) De twee bij elkaar horende molenstenen. [N O, 17b; Jan 118; Coe 95; Grof 113; N D, 5] II-3
koppelhaak, koppelketting trekel/trikkel: trī.kǝl (Wellen) De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c] I-1
koppelteugel, koppelstang kinstek: kenstɛk (Wellen) Verbinding tussen de bitten van de paarden van een tweespan, of teugel die het haam van het bijdehandse paard (het paard dat bestuurd wordt) met het bit van het vandehandse paard (het rechtse paard van een twee- of driespan) verbindt. [N 13, 36] I-10
koppig koppig: ook materiaal znd 28, 31  keppig (Wellen), keuppig (Wellen), kuppig (Wellen), kəpex (Wellen) koppig [ZND 01 (1922)] III-1-4
kopriem riem aan de ooglappen: rīǝm ǫn dǝ ǫu̯xlęp (Wellen) Evenals bij de halster is er aan het hoofdstel een kopriem. Bij de halster ligt de kopriem achter de oren van het paard, waar hij bij het hoofdstel vóór de oren over het voorhoofd van het paard loopt. Bij enkele opgaven is het vaak niet uit te maken of het om de vorm kieuwriem of kiefriem gaat. Gekozen werd voor de vorm kief. [JG 1a; N 13, 25] I-10