19632 |
kussensloop |
kussenkleed:
køsəklēt (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen,
Q078p Wellen),
kuswindel:
køsweͅŋəl (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen,
Q078p Wellen)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
kwaaitong:
kooetoëng (Q078p Wellen),
kooitoong (Q078p Wellen),
kwatoong (Q078p Wellen),
vuiltong:
vø̄l tō əwŋ (Q078p Wellen)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kwaaitong:
kooëtong (Q078p Wellen)
|
kwaadspreker [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
koewel (Q078p Wellen)
|
Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
kwākǝ (Q078p Wellen)
|
Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b]
I-12
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
kwakzalver (Q078p Wellen)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
19104 |
kwalijk nemen |
het kwaad oppakken:
ook materiaal znd 29, 19
kūət (opgepakt) (Q078p Wellen),
het kwalijk opnemen:
ook materiaal znd 29, 19
koelek (opgenome) (Q078p Wellen),
kooilik (opgenoome) (Q078p Wellen)
|
kwalijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
vdBerg; omgesp.
kwakəl (Q078p Wellen)
|
kwartel [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21419 |
kwartje |
kwartje:
ps. omgespeld volgens Frings.
kwartšə (Q078p Wellen)
|
kwartje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24880 |
kweek |
hondstand:
hǫnstānt (Q078p Wellen),
kweekgras:
kwikgrǭǝs (Q078p Wellen),
pessem:
pęsǝm (Q078p Wellen),
pettem:
pɛtǝm (Q078p Wellen),
pettemen:
pɛtǝmǝ (Q078p Wellen),
pɛtəmə (Q078p Wellen),
puimen:
pei̯mǝ (Q078p Wellen)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)]
I-5, III-4-3
|