e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeuw leeuw: enne ljoof (Wellen), ljooëf (Wellen, ... ), ne l(uu)oohf (Wellen) leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)] III-3-2
leeuwenbek gaapmuiltje: -  ga:pmeulke (Wellen) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] III-4-3
lege eerste koe muntig (bijvgl. nmw.): mø̄ǝntex (Wellen), muntig kalf: myntǝx kalf (Wellen) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
legerkuip gistkuip: (mv.)  giǝskoǝpǝ (Wellen) Kuip waarin de nagisting plaatsvindt. [N 35, 73] II-2
leggen leggen: lègge (Wellen) leggen [ZND 01 (1922)] III-1-2
legnest hennennest: henǝnęi̯.s (Wellen), legnest: lęknęi̯.s (Wellen), nest: nęi̯.s (Wellen) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei lei: lee (Wellen), èn lèə (Wellen) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden laten springen: løtǝ spręŋǝ (Wellen), leiden: lęi̯ǝ (Wellen), lɛi̯ǝ (Wellen) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leien dak leien dak: lē̜ǝ dǭk (Wellen), schaliën dak: sxãǝlǝ dǭk (Wellen), sxǫǝlǝ dǫǝk (Wellen) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
lekbak onderbak: ǫ.ndǝrbak (Wellen) De bak onder de beslagkuip of klaringskuip waarin men het aftreksel van mout en water verzamelt. [N 35, 49; monogr.] II-2