e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lemmer het scherp: sxərp (Wellen), lame (fr.): lam (Wellen), lemmer: lɛmər (Wellen), snede: sneͅr (Wellen) handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)] || snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: lé-ne (Wellen), pèn en men lēne (Wellen) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || lendenen [ZND 01 (1922)] III-1-1
lenen lenen: lè-ne (Wellen) leenen [ZND 14 (1926)] III-3-1
lenig lips: lips (Wellen) Lenig (zwak, gezwank, lips). [N 109 (2001)] III-1-1
lente, voorjaar opgang: opga-nk (Wellen) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepbig melkbag: melkbax (Wellen) Een big die met koemelk wordt grootgebracht. [N 19, 15; N 19, 16; monogr.] I-12
lepe, doortrapte kerel een die in de wol geverfd is: erme die en de wol geverft is (Wellen), een die onder geen dode hen uitgebroed is: d’as erme die onder gen dooi hin out gebruut is (Wellen) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
lepel lepel: leppel (Wellen), leper: lupper (Wellen), løpər (Wellen), ma. mv. ~s  løpər (Wellen) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] || lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
lepelrek lepelrek: løpəre.k (Wellen), reebank: rīəbaŋk (Wellen), rek: re.k (Wellen) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leren leren: djè hèt hèun ⁄t meetste geljoot en djè zêt brââf gewès, djè moëch jooder tos goon as d⁄ânder (Wellen) Gij hebt vandaag het meeste geleerd en ge zijt braaf geweest, gij moogt vroeger naar huis gaan als de andere. Gij: deze ganse zin staat in de tweede pers. enkelv. [ZND 04 (1924)] III-3-1