28735 |
leren naaien |
leren lappen:
li-jǝrǝ lapǝ (Q078p Wellen)
|
Het vak van naaister leren. [N 62, 1f]
II-7
|
25355 |
leren schede |
leren bot:
[leren] bot (Q078p Wellen)
|
De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.]
II-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
da’s èn leuəge (Q078p Wellen),
luigen (Q078p Wellen)
|
Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
leunstoel:
lēnstuəl (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
zetel:
zēͅtəl (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
21341 |
leurder |
bedelaar:
bedəleər (Q078p Wellen),
ps. omgespeld volgens Frings.
beͅdəleͅr (Q078p Wellen),
colporteur (fr.):
colporteur (Q078p Wellen),
leurder:
leurder (Q078p Wellen),
ps. omgespeld volgens Frings.
l"ərdər (Q078p Wellen),
moesjiemasjie:
vroeger
moezemachie (Q078p Wellen),
rondloper:
rondleuper (Q078p Wellen)
|
een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] || koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
bedelen gaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
beͅdələ goͅn (Q078p Wellen),
reizen:
ps. omgespeld volgens Frings.
rēͅi̯zə (Q078p Wellen),
voyageren (<fr.):
ps. omgespeld volgens Frings.
vujəšēəzə (Q078p Wellen)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20198 |
leven |
leven:
znd 34, 82a;
lejve (Q078p Wellen),
leven (Q078p Wellen)
|
leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
20188 |
leven (zn) |
leven:
lejve (Q078p Wellen),
leve (Q078p Wellen),
leven (Q078p Wellen)
|
leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34]
III-2-2
|
17568 |
levend vlees onder de huid |
vlees:
vlees (Q078p Wellen)
|
Levend vlees onder de huid (het leven, ruw vlees, bloedvlees). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
21002 |
leverpastei |
leverpat:
liɛvərpə’teͅi (Q078p Wellen)
|
leverpastei [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|