33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladeren:
blǭrǝ (Q078p Wellen)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
30795 |
looien |
vetten:
vɛtǝ (Q078p Wellen)
|
Het bereiden van leer. Dierehuiden die bepaalde voorbereidingen hebben ondergaan worden met bepaalde samentrekkende stoffen zo behandeld dat zij tot leer worden. [S; L 1a-m; monogr.]
II-10
|
21686 |
loon |
daghuur:
ps. omgespeld volgens Frings.
dōͅxhyər (Q078p Wellen),
trek:
ps. omgespeld volgens Frings.
treͅk (Q078p Wellen)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25864 |
loonstoken |
stoken:
stǫǝkǝ (Q078p Wellen)
|
Stroop fabriceren tegen betaling. In L 295 bracht de boer fruit, bieten en lege potten. Hij kreeg de met stroop gevulde potten terug en betaalde het loon aan de stroopstoker. [N 57, 3a]
II-2
|
21596 |
loop van een geweer |
loop:
loup van e gewé-r (Q078p Wellen)
|
De loop van een geweer [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
lopig:
lø͂ͅu̯pex (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
rijig:
rei̯ex (Q078p Wellen)
|
konijn, geslachtsdrift vertonend [N 19 (1963)] || loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)]
III-2-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
floot:
fleut (Q078p Wellen),
poot:
pouët (Q078p Wellen),
scheut:
scheuet (Q078p Wellen)
|
loot [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
lopən (Q078p Wellen),
lou-pe (Q078p Wellen),
loupe (Q078p Wellen),
loupə (Q078p Wellen),
lŏŏepe (Q078p Wellen),
lŏŭpe (Q078p Wellen),
lǫu̯pǝ (Q078p Wellen)
|
de jongens lopen op stelten (stok met voetplankje) [ZND 07 (1924)] || lopen [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)] || lopen: Hebt ge Klaas zien lopen ? [ZND 44 (1946)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
19500 |
loper |
draaier:
drɛǝr (Q078p Wellen)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
22109 |
losplaats |
tap:
Aan een ontlening aan het Waals moet m.i. de voorkeur gegeven worden omdat de betrekkingen tussen Vlaamse en Waalse duivenmelkers zeer talrijk zijn. Phonetisch kan een ontlening aan het Fr. nochtans gerechtvaardigd worden.
tap (Q078p Wellen)
|
Tape: Vertrekpunt van een duivenwedstrijd.
III-3-2
|