e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mantelpak complet (fr.): kűplɛ.ij (Wellen), tailleur (fr.): NB - tailloir [t\\loe.yjr]: tafelbord.  təljoe:r (Wellen) complet: mantelpak || tailleur: damesjapon III-1-3
maretak haamspoen: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 155 en van ZND15, 011  hāmspuën (Wellen) maretak [ZND 01 (1922)] III-4-3
maria-hemelvaart onze-lieve-vrouw-halfoogst: olv half oest (Wellen) Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)] III-3-3
markt markt: en de milt van de me-t (Wellen), in e milt van de meit (Wellen), mɛ̄ət (Wellen), tries euver de mè-t (Wellen) Dwars over de markt [ZND 23 (1937)] || In het midden van de markt. [ZND 38 (1942)] || markt [RND] III-3-1
marmer malver: mellever (Wellen, ... ), melver (Wellen, ... ), marber: marber (Wellen, ... ), merbere bēld (Wellen) marmer [ZND 01 (1922)], [ZND 38 (1942)] || marmeren beeld [ZND 21 (1936)] III-4-4
marmeren beeld beeld: merbere bēld (Wellen) Een marmeren beeld. [ZND 21 (1936)] III-3-2
marter fluwijn: steenmarter ondergebracht bij marter, alg.  fellewên (Wellen) steenmarter [ZND 07 (1924)] III-4-2
masker masque (fr.): Ook mombakkes.  mask (Wellen), mombakkes: moembakkes (Wellen), mombakkes (Wellen), Sub masque: ook mombakkes.  mombakkes (Wellen) [Masque]. || Een masker (dat op vastenavond gedragen wordt). [ZND 31 (1939)] || Masker. [ZND 01 (1922)] || Masque. III-3-2
masteluin mastran: mǝstrā (Wellen), witkoren: wet[koren] (Wellen) Menggewas, vooral rogge en tarwe dooreen; vroeger bakte men er brood van ("masteluinbrood"), nu wordt het alleen nog als groenvoer gezaaid. Indien het mengsel een andere samenstelling heeft dan rogge en tarwe, dan wordt dat in het lemma aangegeven. De opgaven "groenvoer" zijn in het lemma ''groenvoer'' (1.2.14) ondergebracht. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [koren], zie het lemma ''rogge'' (1.2.4), resp. ''graan, koren'' (1.2.1). [L 39, 15; L lijst graangewassen, 5; monogr.; add. uit L 48, 26; Lu 2, 26] I-4
masturberen (-) afspelen: zeene preul oafspeile (Wellen), zijn prul afspelen: zeene preul oafspeile (Wellen) onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10C (1995)], [N 10C (zj)] III-2-2