e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mathaak zichthaak: [zicht]huǝk (Wellen), [zicht]hōk (Wellen), zichtlat: [zicht]lat (Wellen) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4
matkopmees keeskeit: keet is een insectenetend vogeltje (TWb kaaskeet?; vdBerg; omgesp.  kɛ̄jəskɛ̄jət (Wellen) matkopmees (11,5 kleur als zwarte mees [053], maar zonder nekplek; broedt alleen in vermolmd hout, liefst in vochtig bos; roep [ti-ti-ti-pè-pè-pè], in voorjaar [tjuu-tjuu-tjuu] [N 09 (1961)] III-4-1
matsen tegaderspannen: tegoarspanne (Wellen) in het voordeel van een ander spelen, met een andere speler samenspelen [materen, opeenspelen, opspannen] [N 112 (2006)] III-3-2
mayonaise mayonaise: màjónéés (Wellen) mayonaise [RND] III-2-3
mazelen mazelen: maozele (Wellen), moazele (Wellen), mâôzele (Wellen), mazeren: mâzere (Wellen) de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)] || mazelen [ZND 01 (1922)] III-1-2
medaillon medaille: een gou medoul (Wellen), èn goo medâil (Wellen), Mil.  mədo.ələ (Wellen) een gouden medaille [ZND 38 (1942)] || médaille: médaille III-1-3
mede mede: mee (Wellen), mēe (Wellen) mede [ZND 01 (1922)] III-2-3
medelijden compassie: compassie (Wellen), kompasse (Wellen) medelijden [ZND 33 (1940)] III-1-4
medicijn pil: pille (Wellen) Medicijn, geneesmiddel (geneesmiddel, medicijn, medicament, (pillen)) [N 107 (2001)] III-1-2
meegaan meegaan: mië goan (Wellen), meegaan bet: dan gŏŭnə fə bè`ch mie (Wellen) Dan gaan we met u mee. [ZND 04 (1924)] || Waar gaat ge heen, willen we met u meegaan ? [ZND 04 (1924)] III-1-2