e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
miltkuilen miltkuilen: maltkø̄ǝlǝ (Wellen), meltkø̜lǝ (Wellen) Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.] I-11
miltvuur koudvuur: kātvyǝr (Wellen) Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.] I-11
minderjarig minderjarig: znd 1 a-m  minderjeurig (Wellen), znd 31, 23a  minderjaorig (Wellen), minderjoerig (Wellen), onmondig: znd 1 a-m  onmeunig (Wellen), znd 31, 23a  onmeunich (Wellen) minderjarig [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)] III-2-2
minnaar aanhouder: oanhager (Wellen) minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 115 (2003)] III-2-2
misdienaar misdienaar: mèsdiener (Wellen) Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)] III-3-3
miskraam misval: misval (Wellen) Te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam). [N 115 (2003)] III-2-2
mismaakt mismaakt: mismaokt (Wellen), mismâkt (Wellen), mismâôk (Wellen), mismôkt (Wellen) het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)] || mismaakt [ZND 01 (1922)] III-1-2
mist, nevel (alg.) dompe lucht: doompe lou-ch (Wellen), domplucht: dumploͅux (Wellen, ... ), grijs merre: grijs mérrie (Wellen), vgl. nachtmerrie (p.188, Hoepertingen, lijst 5.4)  grijs merrie (Wellen) mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mist, nevel [ZND 39 (1942)] || nevel [ZND m] III-4-4
modder moos: mő̜ws (Wellen) [Grof 46] II-3
modder, slijk breddel: platte slijk  breddel (Wellen), moos: moos (Wellen), mōus (Wellen), môûs (Wellen), smodder: smoddere (Wellen) modder [ZND m] || modder, slijk [ZND 39 (1942)], [ZND m] || slijk [ZND m] III-4-4