34112 |
miltkuilen |
miltkuilen:
maltkø̄ǝlǝ (Q078p Wellen),
meltkø̜lǝ (Q078p Wellen)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|
34201 |
miltvuur |
koudvuur:
kātvyǝr (Q078p Wellen)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
znd 1 a-m
minderjeurig (Q078p Wellen),
znd 31, 23a
minderjaorig (Q078p Wellen),
minderjoerig (Q078p Wellen),
onmondig:
znd 1 a-m
onmeunig (Q078p Wellen),
znd 31, 23a
onmeunich (Q078p Wellen)
|
minderjarig [ZND 01 (1922)], [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
20460 |
minnaar |
aanhouder:
oanhager (Q078p Wellen)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
23271 |
misdienaar |
misdienaar:
mèsdiener (Q078p Wellen)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
20177 |
miskraam |
misval:
misval (Q078p Wellen)
|
Te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18141 |
mismaakt |
mismaakt:
mismaokt (Q078p Wellen),
mismâkt (Q078p Wellen),
mismâôk (Q078p Wellen),
mismôkt (Q078p Wellen)
|
het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)] || mismaakt [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
dompe lucht:
doompe lou-ch (Q078p Wellen),
domplucht:
dumploͅux (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
grijs merre:
grijs mérrie (Q078p Wellen),
vgl. nachtmerrie (p.188, Hoepertingen, lijst 5.4)
grijs merrie (Q078p Wellen)
|
mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mist, nevel [ZND 39 (1942)] || nevel [ZND m]
III-4-4
|
26389 |
modder |
moos:
mő̜ws (Q078p Wellen)
|
[Grof 46]
II-3
|
24929 |
modder, slijk |
breddel:
platte slijk
breddel (Q078p Wellen),
moos:
moos (Q078p Wellen),
mōus (Q078p Wellen),
môûs (Q078p Wellen),
smodder:
smoddere (Q078p Wellen)
|
modder [ZND m] || modder, slijk [ZND 39 (1942)], [ZND m] || slijk [ZND m]
III-4-4
|