33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
kleine muilband:
klęnǝ mǭǝl[band] (Q078p Wellen),
muilband:
mǭǝl[band] (Q078p Wellen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilband:
mǫǝlbant (Q078p Wellen),
muntel:
møŋǝl (Q078p Wellen)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
moulpeer (Q078p Wellen),
Gewoon
moulpeer (Q078p Wellen)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || muilpeer [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
Ook mowes.
muis (Q078p Wellen)
|
Muis van de hand: het onderste, vlezige deel van de duim (schenk). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
aan het muizen zijn:
ant mouze zèn (Q078p Wellen)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
21642 |
muntgeld |
kleingeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
klēͅi̯geͅlt (Q078p Wellen),
kleͅigeͅlt (Q078p Wellen)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34069 |
muntige koe |
muntige koe:
myntǝgǝ [koe] (Q078p Wellen),
møi̯ntǝgǝ [koe] (Q078p Wellen)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
muits (Q078p Wellen)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
30091 |
muur |
muur:
muǝr (Q078p Wellen),
mū.r (Q078p Wellen),
mūr (Q078p Wellen)
|
Uit diverse materialen, bijvoorbeeld baksteen of beton, opgetrokken bouwwerk ter afscheiding of ter ondersteuning. In dit en de volgende lemmata wordt onder een 'muur' vooral een uit bakstenen samengestelde afscheiding verstaan. Het woord 'wand' wordt in het onderzoeksgebied meestal gebruikt voor een uit verticale en horizontale balken samengestelde muur die vervolgens met vlechtwerk of metselwerk wordt opgevuld. Zie ook de paragraaf over het vak- en vlechtwerk. Worden in een gebouw een of meer kelders aangebracht, dan worden de muren die de kelder omsluiten geheel van harde metselsteen en waterdichte mortel opgetrokken. Een muur die boven de grond wordt opgemetseld, noemt men een 'opgaande muur'. Bij de muren van gebouwen onderscheidt men buiten- en binnenmuren en de voor-, zij- en achtergevel, de muren die respectievelijk de voorzijde, de zijkant en de achterzijde van het bouwwerk vormen. [N 31, 32a; S 25; L 1 a-m; L 6, 41b; L 12, 5; monogr.; Vld]
II-9
|
24506 |
muurbloem |
flierenbloem:
-
flier(e)bloem (Q078p Wellen)
|
muurbloem
III-4-3
|