22751 |
muziek |
muziek:
mezie-k (Q078p Wellen),
məzi.jk (Q078p Wellen)
|
Musique. || Muziek. [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
22670 |
muziekinstrument |
instrument:
instrəmaent (Q078p Wellen)
|
Instrument: Muziekinstrument.
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
muzikant (Q078p Wellen),
myzəkant (Q078p Wellen)
|
iemand die een muziekinstrument bespeelt of muziek componeert [musicus, muzikant] [N 112 (2006)] || Musicant (ofr.), musicien.
III-3-2
|
26400 |
naaf |
dom:
dum (Q078p Wellen)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
31581 |
naafbus |
bus:
bø̜j.s (Q078p Wellen),
karbus:
kē̜ǝrbøs (Q078p Wellen)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
28708 |
naaien |
lappen:
lapǝ (Q078p Wellen),
naaien:
nɛ̄ǝ (Q078p Wellen)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
28711 |
naaister |
naaierse:
nęjoǝs (Q078p Wellen),
nęjǭs (Q078p Wellen)
|
De algemene benaming voor een vrouw die als beroep heeft het verrichten van naaiwerk en het vervaardigen van kledingstukken. [N 59, 196; N 62, 1b; N 62, 1d; MW; Wi 18; monogr.]
II-7
|
18184 |
naakt |
moedernaaks:
mooiernaks (Q078p Wellen),
mooiërnaŏks (Q078p Wellen),
mōrnoͅks (Q078p Wellen),
naaks:
naŏks (Q078p Wellen)
|
moedernaakt (naakt) [ZND 11 (1925)] || Naakt, moedernaakt. [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
26113 |
naald |
naalde:
nojl (Q078p Wellen),
nōjl (Q078p Wellen),
nǭl (Q078p Wellen)
|
De naald is een draad gehard staal, voorzien aan de ene zijde van een spitse punt en aan de andere zijde van een oog om de draad door te steken. De kleermaker of naaister gebruikt ze om te naaien, te stoppen of te borduren. Men kent naalden in verschillende lengtes en diktes. De keuze van de naald hangt af van het beoogde doel, de draad en dikte van de draad en de dikte van de stof (Gerritse, pag. 26 en 27). [N 59, 11a; N 62, 49a; N 62, 49c; L 5, 2; L 8, 29; L B1, 76; Gi 1.IV, 13a; MW; Wi 6; S 25; monogr.]
II-7
|
34407 |
naar de ram brengen |
leiden:
lęi̯ǝ (Q078p Wellen)
|
Het vrouwelijk schaap laten bevruchten door de bok. [N 77, 33; N 77, 32; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|