24220 |
ooievaar |
ooievaar:
ooievaor (Q078p Wellen),
oëvoar (Q078p Wellen),
vdBerg; omgesp.
ōi̯əvōͅu̯ər (Q078p Wellen)
|
ooievaar [ZND 48 (1954)] || ooievaar (102 bij iedereen bekend; nu verdwenen uit Brabant, behalve uit het noord-westen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20356 |
oom |
nonk:
noenk (Q078p Wellen),
nounk (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
nóónk (Q078p Wellen)
|
hoe heet de broeder van uw vader of moeder? [ZND 48 (1954)] || oom [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
17757 |
oor |
oor:
oor (Q078p Wellen),
uurə (Q078p Wellen),
őu̯ǝr (Q078p Wellen)
|
Oor (orgaan van het gehoor; het of de ...) kleine oortjes. [ZND 05 (1924)] || oren [RND] || Zie afbeelding 2.1. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
18238 |
oorknop |
knopje:
knupke (Q078p Wellen)
|
Oorknop. Sieraad min of meer in de vorm van een knop die men aan elk oor draagt [knop, oorknop, dormeuse] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17615 |
oorlel |
lel:
lel (Q078p Wellen)
|
Oorlel: afhangend lapje aan de oorschelp ((oor)lel, (oor)lelletje) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18237 |
oorring |
oorbel:
owerbel (Q078p Wellen)
|
Oorring. Zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17873 |
oorveeg |
oorveeg:
oorveeg (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
24361 |
oorworm |
oorworm:
fon. var. van "oorworm"niet overgenomen
oorworm (Q078p Wellen)
|
oorworm [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedevaart gaan:
bjoaved gaon (Q078p Wellen),
vèi gaon bjooved (Q078p Wellen),
bedewegen gaan:
vi goan bɛiwiəjgə (Q078p Wellen)
|
Bedevaren. [ZND 01 (1922)] || We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
25358 |
op de borrel gaan |
voor een kleine komen:
vǫrnǝ klęnǝ kōmǝ (Q078p Wellen),
voor een witte komen:
vǫrnǝ wetǝ kōmǝ (Q078p Wellen)
|
Voordat een varken geslacht wordt, komen de buren het prijzen in de hoop op een borrel te worden getrakteerd. Ook komt het voor dat dit gebeurt, als het varken gedood is. Soms blijven de inspanningen die men zich voor de borrel moet getroosten beperkt tot wat prijzende woorden, soms helpt men even mee het varken op de grond te trekken of het dier vast te houden, zodat de slachter het de keel kan doorsnijden. [N 28, 4]
II-1
|