33569 |
peulerwten |
sokkererwten:
sokərēͅ.tə (Q078p Wellen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
plukken:
plükke (Q078p Wellen)
|
bonen afhalen [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
25420 |
pezen |
lissen:
lesǝ (Q078p Wellen)
|
[N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.]
II-1
|
25421 |
pezen blootleggen |
lissen doorsnijden:
lesǝ dǫwǝrsnējǝ (Q078p Wellen)
|
Men maakt een snede achter de achillespees, waardoor deze bloot komt te liggen. Door het door de snede ontstane gat steekt men meestal een balkje, vaak voorzien van inkepingen. waarin dan de pezen worden geschoven, zodat deze niet weg kunnen schuiven. Zo wordt voorkomen dat het dier "dichtklapt". [N 28, 62; monogr.]
II-1
|
18806 |
piekeren |
speculeren:
spikkelére (Q078p Wellen)
|
hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
piepen:
pii̯pǝ (Q078p Wellen),
razelen:
rǫǝzǝlǝ (Q078p Wellen),
tsjiepen:
tšīpǝ (Q078p Wellen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.]
I-12
|
22424 |
pijl |
pijl:
peel (Q078p Wellen)
|
de dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
peͅin (Q078p Wellen),
pè:n (Q078p Wellen),
pèn (Q078p Wellen),
pɛ:in (Q078p Wellen)
|
pijn [RND], [ZND 08 (1925)] || pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17992 |
pijnscheut |
steek:
stiek (Q078p Wellen)
|
Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17794 |
pijpenkrul |
toet:
WNT: toet (I), C) - 6) Van het hoofdhaar. Wrong, dot, knoedel, knoetje.
toewet (Q078p Wellen)
|
Pijpenkrul. Spiraalvormige haarkrul [pijpenkrul, pijpenlok, papillote] [N 114 (2002)]
III-1-1
|