e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rolluik volet: vǫlęt (Wellen) Vensterluik, bestaande uit smalle, horizontale latjes die met behulp van kettingscharnieren of linnen banden aan elkaar bevestigd zijn en boven het venster op een in een kast aangebrachte horizontale as kunnen worden opgerold. Het rolluik kan doorgaans van binnenuit door middel van een trekband geopend en gesloten worden. [N 55, 70; monogr.; L 1 a-m, add.; L 32, 75b add; L 1u, 17 add.] II-9
rondeggen rondvaren: rõ̜.nt ˲vǭrǝ (Wellen) Manier van eggen, waarbij de akker vanuit het midden of vanaf de kanten bewerkt wordt in ronden die steeds groter resp. kleiner worden. Zie verder de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 177a] I-2
rondsel van de watermolen rondsel: rǫntsǝl (Wellen) Het spijlen- of stavenrad aan de onderzijde van het staakijzer. Al naar gelang het aantal steenkoppels kan zowel het aswiel als het kroonrad in het rondsel grijpen. Uit de opgaven is niet altijd af te leiden of met de term rondsel een spijlenrad bedoeld wordt. In een groot aantal molens was het rondsel vaak vervangen door een klein ijzeren kamrad met ijzeren tanden. De benaming rondsel bleef dan behouden. Zie ook het lemma ɛrondsel van de windmolenɛ.' [Vds 81; Jan 102; Coe 82; Grof 102; A 42A, 13; N O, 14a; N D, 25; monogr.] II-3
rondslenteren, ronddolen ronddwalen: ronddwa͂le (Wellen) ronddolen [ZND 42 (1943)] III-1-2
rongblokken rongblokken: roŋblø̜k (Wellen  [(enkelv roŋblǫk)]  ), rǫŋblø̜k (Wellen), scheiblokken: sxęi̯bløk (Wellen  [(enkelv sxęi̯blǫk)]  ) Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.] I-13
rongen grabben: grabǝ (Wellen), grabstekken: (enkelv)  grapstęk (Wellen), romstekken: rumstękǝ (Wellen), rongen: rǫŋǝ (Wellen), rongstekken: roŋstɛkǝr (Wellen), stekken: (enkelv)  stęk (Wellen) Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a] I-13
roodbonte koe van het donkerrode type donkerrode koe: duŋkǝlrǫi̯ [koe] (Wellen), kempische: kęmpǝsǝ (Wellen) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a] I-11
roodbonte koe van het oranjerode type rode: rǫi̯ (Wellen) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121b] I-11
roodborstje roodborstje: vdBerg; omgesp.  rōͅtborskə (Wellen) roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)] III-4-1
roodvonk rode koorts: rooj koats (Wellen) Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodvonk, roodjong, St.Antonis / St.Teunis-vuur, plan). [N 107 (2001)] III-1-2