e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
salueren salueren (<fr.): salueeren (Wellen, ... ) De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] III-3-1
samenspannen beteenspannen: dē twie spannə bedijin (Wellen), dè twie spanne beteen (Wellen), meespannen: miespanne (Wellen) Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)] || heulen (met iemand -) [ZND 01 (1922)] III-3-1
sandaal sandaal: səndal (Wellen) sandale: sandale III-1-3
sap sap: sap (Wellen) De vloeistof die na het zeven overblijft. [N 57, 23a; monogr.] II-2
satijn satijn: sǝtējǝn (Wellen) Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.] II-7
saus saus: saows (Wellen) saus [RND] III-2-3
savooiekool savooiekool: savoiə køl (Wellen) [Goossens 1b (1960)] I-7
scapulier scapulier: schabbelier (Wellen) Schapulier. [ZND 06 (1924)] III-3-3
schaafafval schavelingen: šǭvǝleŋǝ (Wellen) Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.] II-12
schaal platte schotel: platə sxøtəl (Wellen), schaal: om versnaperingen op te leggen  sxu(w)əl (Wellen) schaal; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1