18394 |
schoensmeer |
blink:
blie.nk (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
schoensmeer (blink) [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-1-3, III-2-1
|
18185 |
schoenveter |
lacet (fr.):
Ook "stattel".
lasɛ.ij (Q078p Wellen),
staartel:
stâttel (Q078p Wellen),
Ook "stattel".
stattel (Q078p Wellen)
|
lacet: rijgsnoer, veter || Nestel (van den schoen; fr. lacet). [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
26405 |
schoepen van het onderslagrad |
alpen:
alǝpǝ (Q078p Wellen)
|
Uit hout of ijzer vervaardigde schepborden die op de velg van het rad van onderslagmolens zijn bevestigd. Zie ook afb. 10 en 70. [Vds 22; Jan 69; Coe 63; Grof 87; A 43, 5]
II-3
|
19919 |
schoffel |
schoffel:
sxofǝl (Q078p Wellen
[(ouder dan de hak)]
),
sxufǝl (Q078p Wellen)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
sxoflǝ (Q078p Wellen),
sxufǝlǝ(n) (Q078p Wellen)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33782 |
schoft |
schoft:
sxǫu̯.f (Q078p Wellen)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|
33970 |
schoftriem |
schoftriem:
sxǫǝfrīǝm (Q078p Wellen)
|
Leren band van het borsttuig die over de schoft van het paard heen loopt. [N 13, 53]
I-10
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zǭl (Q078p Wellen)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
34629 |
schokken |
rammelen:
ramǝlǝ (Q078p Wellen),
slaan:
slǭn (Q078p Wellen)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
17964 |
schokschouderen |
de schouders optrekken:
schouwere optrekke (Q078p Wellen)
|
Schouders ophalen (schokschouweren). [N 109 (2001)]
III-1-2
|