18299 |
slobkous |
get:
getten (Q078p Wellen),
guêt (Q078p Wellen),
gɛt (Q078p Wellen),
stramp:
strâ-mpe (Q078p Wellen)
|
guêtre: guêtre || Slobkous, een paar slobkousen. Bedoeld wordt een bekleedsel dat de voetwreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder de schoen bevestigd (fr. guêtre) [ZND 48 (1954)] || slobkouze [ZND m]
III-1-3
|
30217 |
slof |
slof:
slūwf (Q078p Wellen)
|
Hulpstuk dat over twee of meer ribben van de balklaag wordt aangebracht om het spantbeen te dragen. De slof wordt toegepast als de plaats van het gebint niet overeenkomt met de ligging van een zolderbalk of als de balklaag dwars ligt op de richting van het gebint. [N 54, 169a]
II-9
|
17948 |
sloffen |
sloffen:
sloeffe (Q078p Wellen)
|
Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
sloekderrem (Q078p Wellen)
|
Slokdarm (slikdarm, krop, gorgel). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
slavodder:
slavodder (Q078p Wellen),
sloester:
sloester (Q078p Wellen),
sloor:
slōōr (Q078p Wellen)
|
Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
33723 |
sloothak, slootzeis |
beekzeissem:
bei̯kzei̯sǝm (Q078p Wellen),
haagmes:
hǭǝxmē̜s (Q078p Wellen),
slootmes:
sløu̯tmē̜.s (Q078p Wellen),
zouwmes:
zøu̯mē̜.s (Q078p Wellen)
|
Hak of zeis waarmee men sloten en beken maait en schoonmaakt. [JG 1a, 1b; N 14, add.; N 18, add.]
I-8
|
19894 |
slot |
slot:
slǭt (Q078p Wellen)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
32075 |
slotschroef |
houtboulon:
hōt˱balown (Q078p Wellen)
|
Schroef, bestaande uit een ronde steel met onder de platronde kop een vierkant gedeelte. Zie ook afb. 149. De slotschroef wordt gebruikt om hengsels aan deuren en ramen te bevestigen. Het vierkante gedeelte ervan verhindert dat de schroef gaat draaien wanneer er een moer op wordt geschroefd. [N 54, 29]
II-12
|
17577 |
sluik haar |
stijf haar:
stijf hoar (Q078p Wellen)
|
Recht, sluik haar (stijf/plat haar, pemelen, piezelen, stekelhaar). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17933 |
sluipen |
kruipen:
kroope (Q078p Wellen)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen, zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, gluipen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|