20523 |
snee brood |
snee brood:
sné broŏd (Q078p Wellen)
|
een snede brood [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbal:
sneeuwballe gooie (Q078p Wellen)
|
met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwstorm:
sneͅ(u)wstərm (Q078p Wellen),
sneeuwvlaag:
snoͅwvlàx (Q078p Wellen)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snoue (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
snouë (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snaow (Q078p Wellen),
snou (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
snouë (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
snoͅw (Q078p Wellen),
snə(u)w (Q078p Wellen)
|
sneeuw [RND], [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
ennen expres (Q078p Wellen)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
17762 |
snijtand |
voorste tand:
vjooste tâ-n (Q078p Wellen)
|
snijtanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
18134 |
snijwonde |
snee:
snei (Q078p Wellen),
sné en de vinger (Q078p Wellen)
|
snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (snee, krab, krets, vats, sleuf, kreeuw, vil, slip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20590 |
snoepen |
smokkelen:
smoegele (Q078p Wellen),
smôêgele (Q078p Wellen)
|
snoepen [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
koord:
ki̯ǭt (Q078p Wellen)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|