22730 |
standbeeld |
standbeeld:
sta.ndbiilt (Q078p Wellen)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
ich hèb mènne paraplue èn de stā-se loate stoiuen (Q078p Wellen),
ich həp mennə paraply en nə stati lőtə ston (Q078p Wellen)
|
Ik heb mijn paraplu in het station laten staan [ZND 46 (1946)]
III-3-1
|
21260 |
steeg, steegje |
steeg, steegje:
stie-ëg (Q078p Wellen),
stègske (Q078p Wellen)
|
Steeg (smal straatje). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
stie.k (Q078p Wellen),
stieek (Q078p Wellen),
stīēk (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen)
|
een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)] || een steek met een mes [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
26953 |
steekschop |
schup:
sxø̄p (Q078p Wellen)
|
De schop waarmee men het graafwerk verricht. Woordtypen als 'steekschup', 'graafschup' en 'spade' verwijzen waarschijnlijk naar een schop met een vlak, aangescherpt blad, dat min of meer in het verlengde van de steel is geplaatst, terwijl termen als 'platte schup', 'bats', 'pan' en 'schuitje' eerder op een schop met een wat groter blad duiden. [N 30, 26b; monogr.]
II-9
|
27329 |
steel |
steel:
stēǝl (Q078p Wellen)
|
Het doorgaans houten deel van de zweep dat de voerman in de hand houdt en waaraan het zweepsnoer (cf. lemma Snoer) bevestigd is. [N 13, 95a; monogr.]
I-10
|
26746 |
steel van de heizicht |
snade:
snoǝt (Q078p Wellen)
|
[N 18, 77b; I, 26g]
II-4
|
32911 |
steel van de hooihark |
gritselvork:
gretsǝlvø̜rǝk (Q078p Wellen),
steel:
stēǝl (Q078p Wellen)
|
De steel van de houten hooihark; zie de toelichting bij het lemma ''hooihark'' en afbeelding 11, a. Men vindt ook wel stelen die uit een gevorkte tak zijn gesneden, en daarmee de stevigheid verkrijgen die men anders door de verbindingsstukken tot stand brengt; vandaar de vork-benamingen aan het einde van het lemma. [N 18, 92a]
I-3
|
33045 |
steel van de mathaak |
zichtlat:
[zicht]lat (Q078p Wellen)
|
Rechte houten stok, die men vasthield bij het hanteren van de mathaak. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 voor het gebruik als strekel en als hulpstuk voor vervoer van de zicht. Het is niet onmogelijk dat op deze vraag gelegenheidsantwoorden zijn gegeven; het begrip "steel van de mathaak" lijkt niet overal tot de vakterminologie van de landbouwer te behoren. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 72a; add. uit JG 1b; monogr.]
I-4
|
32871 |
steel van de zeis |
([zeis])snaad:
snoǝt (Q078p Wellen),
snuǝt (Q078p Wellen)
|
De benamingen voor de steel van de zeis. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 4. In de Nijmeegse vragenlijst 18 is gevraagd naar het voorkomen van de zeis met een steel als van model B. Van de 133 invullers kenden er 110 het model niet. Op een enkele uitzondering na (die wijst op het te maaien object: taludzeis, serdelzeissem) heeft het model geen aparte naam; soms wordt uitdrukkelijk opgegeven dat het bovenste handvat ontbreekt of vroeger ontbrak (in P 197, Q 94, 99, 171, 172, 174, 175, 178, 179, 179a en 188). Het voorkomen van model B is ook nog af te leiden uit de opgaven over de benamingen van de handvatten, nl. daar waar het bovenste handvat "kort" of het onderste "lang" wordt genoemd (in L 324 en 382). De twee invullers van L 318b beschreven kennelijk zowel model A als model B: de één noemde het bovenste handvat het lange en het onderste het korte; de ander deed dit precies omgekeerd. Tenslotte is het voorkomen van model B af te leiden uit de antwoorden op de Nijmeegse vragenlijst C, waar is gevraagd naar het handvat van de zeis, "indien er maar één is" (zie het lemma ''enkelvoudig handvat''); op deze vraag is bevestigend geantwoord in 16 plaatsen. Op grond van al deze gegevens is in kaart 11 aangegeven waar model B voorkomt. Zie verder onder de lemma''s over de handvatten van de steel van de zeis en afbeelding 4. Met ''werf'' en ''gewerf'', die in dit lemma voorkomen, wordt doorgaans de steel van de zicht aangeduid. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel ''zeis'' zie het lemma ''zeis''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 18, 67a; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 6; L 45, 6; add. uit N 14, 131; N 18, 68 en 69; A 4, 28; A 14, 2; A 23, 16; L 20, 28; monogr.]
I-3
|