20338 |
stiefouders |
stiefouders:
stie-a:s (Q078p Wellen)
|
De tweede man of vrouw van je moeder of vader (stiefouders) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
stiefvaör (Q078p Wellen),
stifōͅr (Q078p Wellen)
|
stiefvader [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
stief-zown (Q078p Wellen)
|
De zoon van een tweede man of vrouw (stiefzoon) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
heimelijk:
ook materiaal znd 1u, 65
hiemelek (Q078p Wellen),
hémelek (Q078p Wellen)
|
geniepig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
duur:
dȳi̯ǝr (Q078p Wellen),
dȳr (Q078p Wellen),
dȳǝr (Q078p Wellen)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
(stijf)
stee-jef (Q078p Wellen)
|
Stijf, van vingers en handen gezegd (scheef, krom, stram). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stēͅsəl (Q078p Wellen),
steͅfsəl (Q078p Wellen),
steͅi̯səl (Q078p Wellen),
stɛsəl (Q078p Wellen)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfselpap:
stefselpap (Q078p Wellen),
stèselpap (Q078p Wellen),
stêisselpap (Q078p Wellen),
stijfselwater:
stè-selwetter (Q078p Wellen)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stī.bø̄.gǝls (Q078p Wellen)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
30015 |
stijve mortel |
te kort:
tǝ kǫt (Q078p Wellen)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|