e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
struma krop: krop (Wellen) Struma: gezwel aan de hals, als gevolg van vergroting van de schildklier (krop, struma, kropziekte). [N 107 (2001)] III-1-2
stucadoor plafonneur: plafǫnø̜jǝr (Wellen) Arbeider die bepleisteringen op muren en plafonds aanbrengt. De woordtypen 'stucpaffer' en 'pleisterbuil' werden in Q 121 gebruikt voor de stucadoor die de eerste pleisterlaag met grote kracht tegen de muur smeet. Op deze wijze werd de hechting van het materiaal aan de muur bevorderd. [N 30, 3c; monogr.; div.] II-9
stuifsneeuw poedersneeuw: pujərsnə(u)w (Wellen), stubsneeuw: stəpsnoͅw (Wellen) fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)] III-4-4
stuiken stoten: stowte (Wellen) knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten] [N 112 (2006)] III-3-2
stuipen convulsies: convultjes (Wellen) stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (stuipen, stuiptrekken, begaovings, spinneweven). [N 107 (2001)] III-1-2
stuiptrekken bibbelen: bebǝlǝ (Wellen) Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.] II-1
stuitbeen staartschroef: statschroef (Wellen) Stuitbeen (staartbeen, votknook). [N 109 (2001)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof stubben: stubbe (Wellen), stəbə (Wellen), stəbə, stəbtə, gəstəbt (Wellen) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] || stuiven [ZND 07 (1924)] III-4-4
stuiver stuiver: ps. omgespeld volgens Frings.  støvər (Wellen) stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1
stuks -vee koebeesten: kōǝbęstǝ (Wellen), stuks (vee): støks (Wellen) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11