21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
e kwaartje (Q078p Wellen),
ē kwaartje (Q078p Wellen),
kwārtje (Q078p Wellen),
ə kwartjə (Q078p Wellen)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21621 |
vijftig frank |
vijftig frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
feͅftəx fraŋ (Q078p Wellen)
|
50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24961 |
vijver |
wijer:
węjǝr (Q078p Wellen),
węǝr (Q078p Wellen)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
17768 |
vinger |
vinger:
vienger (Q078p Wellen),
viiŋər (Q078p Wellen)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND]
III-1-1
|
28889 |
vingerhoed |
vingerhoed:
veŋǝrhuwǝt (Q078p Wellen)
|
Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.]
II-7
|
17769 |
vingerlid |
lid:
leet van ne vienger (Q078p Wellen),
leit (Q078p Wellen)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
boekvēͅnk (Q078p Wellen),
vdBerg; omgesp.
buk˃vēͅŋk (Q078p Wellen),
botvink:
vdBerg; omgesp.
boͅt˃vēͅŋk (Q078p Wellen)
|
vink [ZND 43 (1943)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19746 |
violier |
flierenbloem:
flierebloom (Q078p Wellen),
violierenbloem:
flierebloem (Q078p Wellen)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|
22671 |
viool |
viool:
vioel (Q078p Wellen),
Fr. violon.
vja.ul (Q078p Wellen)
|
het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp] [N 112 (2006)] || Viole: Vedel.
III-3-2
|
19745 |
viooltje |
flet:
flet (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
flette (Q078p Wellen)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|