24499 |
vlier |
heulenteer:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
höllenteèr (Q078p Wellen),
heulenterenhout:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
höllenteèrrehoūt (Q078p Wellen),
vlierboom:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
vlierboe’m (Q078p Wellen)
|
vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pi:əpəl (Q078p Wellen),
piepel (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen,
Q078p Wellen,
Q078p Wellen,
Q078p Wellen)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 08 (1925)], [ZND 16 (1934)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
noeud (fr.):
noe.yj (Q078p Wellen)
|
noeud: strik van een lint als haarversiersel
III-1-3
|
27185 |
vloer |
plancher:
planšęj (Q078p Wellen)
|
Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-9
|
32066 |
vloernagel |
planchernagel:
planšęjnǭgǝl (Q078p Wellen)
|
Draadnagel met verloren kop, waarmee vloerplanken vastgezet worden. De nagels worden daarbij met behulp van een doorslag tot beneden het oppervlak van het hout gedreven. Zie ook de lemmata ɛhouten vloer, verzinkenɛ en ɛdoorslag, drevelɛ in wld II.9, pag. 158 - 160.' [N 54, 16a]
II-12
|
17937 |
vlug lopen |
koersen:
koerse (Q078p Wellen),
vegen:
Soms nog.
vege (Q078p Wellen)
|
Snel lopen (rennen, koersen, vegen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18217 |
vod |
vod:
vod (Q078p Wellen)
|
Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
voddenman:
ps. omgespeld volgens Frings.
voͅdəman (Q078p Wellen)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33229 |
voederbieten |
bieten:
bęi̯tǝ (Q078p Wellen),
voederbieten:
vui̯ǝrbē̜i̯tǝ (Q078p Wellen)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
33268 |
voederwikke |
krukken:
krø̜kǝ (Q078p Wellen)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|