id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20483 | voedsel | eten: ēͅtə (Wellen), ietən (Wellen), ète (Wellen), voedsel: voedsel (Wellen) | dat is krachtig voedsel [ZND 28 (1938)] || eten (znw.) [ZND 44 (1946)] III-2-3 |
30158 | voeger | voeger: vȳjgǝr (Wellen) | De arbeider die op de bouwplaats de voegwerkzaamheden verricht. [N 30, 3b; monogr.] II-9 |
30167 | voegijzer met gekarteld blad | sierijzer: sīrēzǝr (Wellen) | Voegijzer om specie tussen hardstenen aan te brengen. Zie ook afb. 45a. Van Houcke (pag. 423) merkt over dit type voegijzer op: ø̄Wanneer hardsteenen van gemiddelden omvang op elkander moeten staan, stelt men, meest droog, soms met eene kleine hoeveelheid mortel, den bovensten steen op houten spieën; zoo doende wordt deze steen, zonder moeite op de door het plan aangewezen plaats gezet: doch hij rust op geen mortelbed; met het voegijzer (plat getand ijzer) wordt de mortel op de gansche oppervlakte der laag gestoken en dit wel door het heen en weer te trekken tusschen de voeg.ø̄ In L 290 werd het voegijzer met gekarteld blad gebruikt voor 'siersmeerwerk' ('sēršmērwęrǝk'). Ook de woordtypen 'siertroffel' (Q 22, Q 113), 'verzierungstroffel' (Q 222) en 'sierijzer' (Q 78) wijzen daarop. [N 30, 8c; monogr.] II-9 |
30168 | voegkrabber | kretser: krɛtsǝr (Wellen) | IJzeren haak met handvat waarmee voegen worden uitgekrabd. Zie ook afb. 49b. Van Houcke (pag. 423) merkt over de 'voegkrabber' op: ø̄Dient om de voegen open te maken opdat het voegwerk deugdelijk zij, doordien de mortel dieper in de openstaande voeg kan gestreken worden.ø̄ Voegwerk verwijderen met behulp van het voegijzer werd in P 176 'uitkitsen' ('ātkitsǝ') genoemd. [N 30, 8e] II-9 |
30164 | voegspijker | plat voegijzer: plat ˲vȳx˱ēzǝr (Wellen) | Lang smal ijzer met handvat, waarmee in het gezicht blijvende voegen tussen de stenen worden afgewerkt. Men gebruikt platte, holronde en vierkante voegspijkers alnaargelang de aard van het voegwerk. Zie ook afb. 45c. Het woorddeel 'lint-' in het woordtype 'lintvoeger' (L 364) verwijst naar de horizontale voeg van metselwerk, de zgn. 'lintvoeg'. In P 176 wordt het woordtype 'voeger' gebruikt voor de ø̄voegspijkerø̄; een ijzer om voegwerk te verwijderen noemt men een 'voegijzer'. Zie ook het lemma 'Voegkrabber'. [N 30, 8f; monogr.; N 32, 33a] II-9 |
34280 | voer | voeder: fui̯ǝr (Wellen, ... ), vui̯ǝr (Wellen) | Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.] I-11 |
24267 | voeren | voeren: vujǝrǝn (Wellen) | Het aanbrengen van voering. [N 62, 18b; Gi 1.IV, 28; MW] II-7 |
26640 | voergoed, voermeel | voedermeel: vujǝrmēǝl (Wellen) | Maalgoed dat bestemd is voor dierenvoeder. Het is gewoonlijk vervaardigd uit koren en haver, of zemelen. [JG 1a; JG 2c; Jan 267; Coe 250; Grof 280; N O, 37g] II-3 |
28819 | voering, voeringstof | voering: vujreŋ (Wellen) | Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.] II-7 |
28326 | voerman | voerman: vurmā.n (Wellen) | Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10 |