32900 |
wetten met de wetsteen |
slijpen:
slē̜ǝ.pǝ (Q078p Wellen)
|
Het scherpen van de zeis of de zicht met de wetsteen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 2. [JG 1a, 1b; add. uit: N 14, 131; N 18, 80; A 4, 28; A 14, 10; A 23, 16; monogr.]
I-3
|
24408 |
wezel |
muishondje:
moëshundje (Q078p Wellen),
muishondje (Q078p Wellen),
wezel:
wezel (Q078p Wellen),
wezeltje:
in de zegswijze: zo bang (oid) als een wezel
wezelke (Q078p Wellen)
|
wezel [ZND 48 (1954)], [ZND 48 (1954)], [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
17864 |
wiebelen |
waggelen:
waggele (Q078p Wellen)
|
Wiebelen: onvast heen en weer bewegen (wiebelen, kwikken, kwikkelen, wiegelen, waggelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
giǝ (Q078p Wellen),
gēǝ (Q078p Wellen),
gē̜ǝ (Q078p Wellen)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
19969 |
wieg |
wieg:
wieg (Q078p Wellen)
|
wieg; bak- of mandvormig ledikantje voor zeer kleine kinderen [wieg, krib, zuus] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
34574 |
wiel |
rad:
rǭǝt (Q078p Wellen),
meervoud
rāǝr (Q078p Wellen),
rǭǝr (Q078p Wellen)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
31573 |
wielband |
reep:
re̜jp (Q078p Wellen)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
22412 |
wielerwedstrijd |
koers:
koers (Q078p Wellen),
kurs (Q078p Wellen)
|
Course: Koers, wedren, wedloop. || snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
24276 |
wielewaal |
wielewaal:
vdBerg; omgesp.
wiləwāəl (Q078p Wellen),
wiewaal:
wiewaol (Q078p Wellen)
|
wielewaal [ZND 43 (1943)] || wielewaal (24 schuwe zomervogel in boomkruinen; man prachtig geelzwart, prachtig gevlochten nest; opvallende roep [duu-de-luo] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18152 |
wijdbeens lopen |
wijd uitereen lopen:
wijd uitreen (Q078p Wellen)
|
Met de benen ver uiteen lopen (wijd uiteen, breed spoor, wijdbeens). [N 109 (2001)]
III-1-2
|