19047 |
zich inbeelden |
hem voorstellen:
ook materiaal znd 27, 39
hym vø͂ͅjərstalən (Q078p Wellen),
menen:
ook materiaal znd 27, 39
mène (Q078p Wellen),
zich inbeelden:
ook materiaal znd 27, 39 met é op de €
zich ēͅnbèle (Q078p Wellen),
zich voorstellen:
ook materiaal znd 27, 39
zich veurstelle (Q078p Wellen)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
teeg:
tēǝx (Q078p Wellen),
teeg melken:
teǝx męlkǝ (Q078p Wellen)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
węi̯.nkǝlǝ (Q078p Wellen)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18201 |
zich verkleden |
iet anders aandoen:
iet a:nes oandoen (Q078p Wellen)
|
Zich verkleden [verkleden, omkleden, omtrekken, iets anders aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18219 |
zich warm aankleden |
warm aandoen:
werrem oandoen (Q078p Wellen)
|
Zich warm aankleden [(in)duffelen, inpakken, warm aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33038 |
zicht |
zicht:
zix (Q078p Wellen),
zī.x (Q078p Wellen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
ziek (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen),
zik (Q078p Wellen, ...
Q078p Wellen,
Q078p Wellen,
Q078p Wellen)
|
ziek [ZND 08 (1925)], [ZND 39 (1942)], [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17977 |
ziekelijk |
sukkelachtig:
suggel-ejettig (Q078p Wellen)
|
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18155 |
ziekenhuis |
kliniek:
kliniek (Q078p Wellen)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (ziekenhuis, (ho)spitaal, gasthuis, krankenhuis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
de zikte is aonhâlich (Q078p Wellen),
dee zikte is oanhoalig (Q078p Wellen),
dé zikte is oënhôëlig (Q078p Wellen),
ziekzijn, het -:
ziekzèn (Q078p Wellen)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || ziekte [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|