e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zich inbeelden hem voorstellen: ook materiaal znd 27, 39  hym vø͂ͅjərstalən (Wellen), menen: ook materiaal znd 27, 39  mène (Wellen), zich inbeelden: ook materiaal znd 27, 39 met é op de €  zich ēͅnbèle (Wellen), zich voorstellen: ook materiaal znd 27, 39  zich veurstelle (Wellen) inbeelden [ZND 01 (1922)] III-1-4
zich moeilijk laten melken teeg: tēǝx (Wellen), teeg melken: teǝx męlkǝ (Wellen) Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71] I-11
zich over de rug wentelen (zich) wentelen: węi̯.nkǝlǝ (Wellen) Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69] I-9
zich verkleden iet anders aandoen: iet a:nes oandoen (Wellen) Zich verkleden [verkleden, omkleden, omtrekken, iets anders aandoen] [N 114 (2002)] III-1-3
zich warm aankleden warm aandoen: werrem oandoen (Wellen) Zich warm aankleden [(in)duffelen, inpakken, warm aandoen] [N 114 (2002)] III-1-3
zicht zicht: zix (Wellen), zī.x (Wellen) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziek ziek: ziek (Wellen, ... ), zik (Wellen, ... ) ziek [ZND 08 (1925)], [ZND 39 (1942)], [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)] III-1-2
ziekelijk sukkelachtig: suggel-ejettig (Wellen) Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)] III-1-2
ziekenhuis kliniek: kliniek (Wellen) Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (ziekenhuis, (ho)spitaal, gasthuis, krankenhuis). [N 107 (2001)] III-1-2
ziekte ziekte: de zikte is aonhâlich (Wellen), dee zikte is oanhoalig (Wellen), dé zikte is oënhôëlig (Wellen), ziekzijn, het -: ziekzèn (Wellen) die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || ziekte [ZND 08 (1925)] III-1-2