24511 |
boomstronk |
gateind:
goe.teng (Q078p Wellen)
|
boomstronk [ZND 07 (1924)]
III-4-3
|
24130 |
boomvalk |
valk:
vdBerg; omgesp.
valək (Q078p Wellen)
|
valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34565 |
boomwagen |
nuts:
nøts (Q078p Wellen),
veer:
vē̜r (Q078p Wellen)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bunǝ (Q078p Wellen),
boon:
bun (Q078p Wellen),
buǝn (Q078p Wellen)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
28841 |
boordband |
boordelint:
byjǝrlęjnt (Q078p Wellen)
|
Het lint of de band waarmee men boordt. Boordband is geweven, niet rekkende naadband, gemaakt van katoen, zijde of synthetisch materiaal in een breedte van 1 cm (Het Beste Naaiboek, pag. 16). [N 62, 58a; N 59, 41; N 62, 58b; N 62, 58c; MW]
II-7
|
21178 |
boot(je) |
scheepje:
schijipke (Q078p Wellen),
schuit(je):
schuitje (Q078p Wellen)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19600 |
bord |
telloor:
teͅlø̄r (Q078p Wellen)
|
bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
19557 |
bordenrek, schotelrek |
reebank:
rīəbaŋk (Q078p Wellen),
rek:
re.k (Q078p Wellen)
|
rekje aan de wand waarop bordjes of sierbordjes worden geplaatst (teerekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21302 |
borg |
borg:
beurreg (Q078p Wellen)
|
borg [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
burreg blève vor iemand (Q078p Wellen)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|