e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Wellen

Overzicht

Gevonden: 4045
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte kraai, kraai kraai: krè-ë (Wellen), e als in met  kre-e (Wellen), geen fon.doc.  kraai (Wellen), vdBerg; omgesp.  krɛi̯ə (Wellen) kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte mees keeskeit: keet is een insectenetend vogeltje (TWb kaaskeet?; vdBerg; omgesp.  kɛ̄jəskɛ̄jət (Wellen) zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte meisjesmuts met ingewerkte bloemen kornet (<fr.): kərnɛt (Wellen) cornette: neepjesmuts, pijpjesmuts III-1-3
zwarte nachtschade bolletjeskruid: bø̜lǝkǝskrǭǝt (Wellen) Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5
zwarte roodstaart roodstaart: vdBerg; omgesp.  rōͅwtstat, —stɛtšə (Wellen), roodstaartje: vdBerg; omgesp.  rōͅwtstat, —stɛtšə (Wellen) zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwavelkaart solferkaart: so.lǝfǝrkǭ.t (Wellen) Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.] II-6
zwavelstok priempje: premkə (Wellen), solferstek: soͅləfərsteͅk (Wellen), solferstekje: mv. ~s  soͅlfərstɛksk (Wellen) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
zwavelx solfer: solfer‧ (Wellen) zwavel [ZND 08 (1925)] III-4-4
zweep karwats: karwatš (Wellen), smet: smęt (Wellen) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweep van de koeherder smet: sme.t (Wellen), smęt (Wellen) Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146] I-11