24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krè-ë (Q078p Wellen),
e als in met
kre-e (Q078p Wellen),
geen fon.doc.
kraai (Q078p Wellen),
vdBerg; omgesp.
krɛi̯ə (Q078p Wellen)
|
kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24287 |
zwarte mees |
keeskeit:
keet is een insectenetend vogeltje (TWb kaaskeet?; vdBerg; omgesp.
kɛ̄jəskɛ̄jət (Q078p Wellen)
|
zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18643 |
zwarte meisjesmuts met ingewerkte bloemen |
kornet (<fr.):
kərnɛt (Q078p Wellen)
|
cornette: neepjesmuts, pijpjesmuts
III-1-3
|
24865 |
zwarte nachtschade |
bolletjeskruid:
bø̜lǝkǝskrǭǝt (Q078p Wellen)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaart:
vdBerg; omgesp.
rōͅwtstat, —stɛtšə (Q078p Wellen),
roodstaartje:
vdBerg; omgesp.
rōͅwtstat, —stɛtšə (Q078p Wellen)
|
zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
28598 |
zwavelkaart |
solferkaart:
so.lǝfǝrkǭ.t (Q078p Wellen)
|
Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
19541 |
zwavelstok |
priempje:
premkə (Q078p Wellen),
solferstek:
soͅləfərsteͅk (Q078p Wellen),
solferstekje:
mv. ~s
soͅlfərstɛksk (Q078p Wellen)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
solfer‧ (Q078p Wellen)
|
zwavel [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
karwats:
karwatš (Q078p Wellen),
smet:
smęt (Q078p Wellen)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
34214 |
zweep van de koeherder |
smet:
sme.t (Q078p Wellen),
smęt (Q078p Wellen)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|